1)spreekt aldus:
Dat is, luidt aldus; of van dezelve wordt aldus gesproken; Deut. 30:11,12.
 
2)Zeg niet
Sommigen menen dat deze woorden eigenlijk van de bevelen des geloofs door Mozes gesproken zijn, alzo hij even tevoren gehandeld had van de besnijdenis des harten en ware bekering, welke eigenlijk beloften zijn des Evangelies en niet der wet. Anderen menen omdat Paulus niet zegt: Mozes spreekt aldus, maar: de gerechtigheid uit het geloof spreekt aldus, dat deze drie verzen van Paulus bij toepassing op het geloof toegepast worden, alzo hij ook enige woorden uitlaat en enige daarbij doet; in dezen zin: Indien Mozes van de geboden der wet dit gezegd heeft, veel meer mag het gezegd worden van de beloften en bevelen des Evangelies, die niet alleen licht zijn om te verstaan, gelijk de wet, maar ook lichter zijn om na te komen, door de kracht van Gods Geest, die door het Evangelie het geloof in ons werkt; Gal. 3:2.
 
3)in uw hart:
Namelijk als twijfelende, waar gij den weg der zaligheid zult zoeken en vinden.
 
4)Wie zal in den hemel opklimmen?
Namelijk om ons vandaar te halen den wil van God van onze gerechtigheid en zaligheid.
 
5)Hetzelve is Christus
Namelijk bij ons, Christenen, zoveel alsof wij ontkenden dat Christus eens van den hemel nedergedaald is om ons dien weg te openbaren en de gerechtigheid te verwerven; en dat Hij nog eens daartoe moest afdalen.
 
6)in den afgrond nederdalen?
Namelijk om daar te zien hoe wij uit den hel zouden kunnen verlost worden en die kennis daarvan halen.
 
7)Hetzelve is Christus uit de doden opbrengen.
Dat is, even zoveel alsof men wilde dat Christus, om ons te verlossen, de smarten des doods en der hel nog eenmaal zou moeten lijden, en alzo daaruit opstaan; hetwelk hij nu eens gedaan heeft, en ons genoeg geopenbaard is.
 
8)wat zegt zij?
Namelijk de rechtvaardigheid, die uit het geloof is, gelijk voren, Rom. 10:6, daar hij maar geantwoord heeft wat zij niet zegt, maar nu antwoordt hij wat zij zegt.
 
9)Dit is het Woord des geloofs,
Dat is, des Evangelies, door hetwelk wij tot het geloof worden vermaand en gebracht; Rom. 1:16.
 
10)wij prediken.
Namelijk apostelen, als getuigen en boodschappers van Christus in Zijnen naam; 2 Cor. 5:20.
 
11)zult belijden
Namelijk oprecht naar het geloof uws harten; en de apostel stelt hier de belijdenis voor, omdat die van anderen eerst wordt bekend.
 
12)den Heere Jezus,
Namelijk uw Heere en Zaligmaker te zijn naar het voorbeeld van Paulus; Gal. 2:20; 1 Tim. 1:15,16.
 
13)uit de doden opgewekt heeft,
Namelijk nadat Hij tot verzoening uwer zonden was gestorven; Rom. 4:25.
 
14)gelooft men ter rechtvaardigheid
Namelijk als zijnde een middel, waardoor de rechtvaardigheid van Christus aangenomen, ons toegerekend en geschonken wordt; Rom. 3:24,25, en Rom. 4:5.
 
15)belijdt men ter zaligheid.
De ware belijdenis wordt hier gesteld als een weg, waardoor wij tot de zaligheid, die ons door Christus' gerechtigheid verworven is, moeten komen, Matth. 10:32, en als een kenteken van het ware geloof, dat in het hart verborgen is; 1 Joh. 4:15.
 
16)in Hem gelooft,
Namelijk Christus, van wien bij Jes. 28:16, geprofeteerd wordt.
 
17)zal niet beschaamd worden.
Het Hebreeuwse woord Jes. 28:16 betekent eigenlijk en zal zich niet verhaasten, doch wordt in de Griekse overzetting vertaald en zal niet beschaamd, dat is in zijne mening bedrogen worden; omdat degenen, die zich zeer haast, zonder te weten waarheen hij zijne toevlucht zal nemen, lichtelijk beschaamd of bedrogen wordt.
 
18)geen onderscheid,
Namelijk nu in de tijden des Nieuwen Testaments; Ef. 2:13.
 
19)eenzelfde is Heere van allen,
Namelijk God in Christus, of dezelfde Heere van allen is rijk over allen, enz.
 
20)rijk zijnde over allen,
Dat is, overvloedig genadig, òf goedertieren.
 
21)die Hem aanroepen.
Namelijk door het ware geloof, gelijk volgt. En hieruit blijkt dat het woord belijden, Rom. 10:9,10, ook de ware aanroeping begrijpt, die een voornaam deel is van onze belijdenis voor God en de mensen; Dan. 6:11.
 
22)Hoe zullen zij dan Hem aanroepen,
In de rest van Rom. 10, verklaart de apostel het middel, waardoor het ware geloof in Christus wordt verkregen; namelijk door de predikatie des Evangelies, gepredikt van degenen, die daartoe wettelijk gezonden zijn, hoewel deze in allen hare behoorlijke vrucht niet heeft.
 
23)niet gehoord hebben?
Dat is, geen wetenschap hebben, daar zij door het gehoor van Gods Woord toe gebracht worden; dewijl de kennis noodzakelijk tot het geloof vereist wordt; Joh. 17:3.
 
24)die hun predikt?
Namelijk het Woord Gods. Het Griekse woord Keryssein betekent eigenlijk ene uitroeping, of publieke verkondiging doen, die door de stadsboden vanwege de overheid aan de burgers geschiedt, en wordt alhier, gelijk ook doorgaans in de Heilige Schrift, genomen voor de verkondiging des Evangelies, die door de apostelen en andere leraars van Christus' wege aan de mensen gedaan wordt. Zie Matth. 3:1, en Matth. 4:17,23; Mark. 1:4,7, en Mark. 16:15; 2 Cor. 5:19,20.
 
25)hoe zullen zij prediken,
Namelijk recht en behoorlijk, van Christus' wege en in Christus' naam, als voren. Want er zijn er anderszins ook geweest, die liepen en profeteerden eer zij gezonden waren; Jer. 23:21.
 
26)gezonden worden?
Namelijk van degenen, wiens woord zij verkondigen; hetzij nu zulks buitengewoon van God en Christus zelven, hetzij het gewoon door de gemeente en hare opzieners, die daartoe van God gelast zijn, geschiedde.
 
27)liefelijk zijn de voeten
Dat is, aangenaam. Deze woorden zijn genomen uit Jes. 52:7, waarvan de verlossing en verbreiding van Gods gemeente door Christus, en van de verkondiging derzelfde verlossing gehandeld wordt.
 
28)vrede verkondigen,
Namelijk met God door Christus. Zie Rom. 5:1; Ef. 2:14.
 
29)allen het Evangelie gehoorzaam geweest;
Namelijk wien het Evangelie is gepredikt.
 
30)prediking geloofd?
Grieks, gehoor; waarvan zie Joh. 12:38.
 
31)door het Woord Gods.
Namelijk dat gepredikt is; of door het bevel Gods, die hen tot het prediken heeft gezonden.
 
32)zij het niet gehoord?
Namelijk Joden en heidenen; want van beiden spreekt hij daarna verscheidenlijk.
 
33)Ja toch,
Namelijk zij hebben het allen waarlijk gehoord.
 
34)hun geluid is over de gehele aarde uitgegaan,
Deze plaats, genomen uit Ps. 19, die eigenlijk spreekt van de kennis van God, die alle mensen hebben kunnen uit het aanschouwen van den hemel en van de schepselen, die daarin zijn, menen sommigen dat ook een profetie in zich begrijpt van hetgeen ten tijde der apostelen geschieden zou. Doch alzo de apostel dit eigenlijk niet bijbrengt als van David voorzegd, gelijk hij elders wel doet, zo kan dit zeer bekwamelijk genomen worden voor een heilige toepassing van deze woorden tot het voornemen van den apostel, gelijk hierboven Rom. 10:6, dergelijk in de plaats Deut. 30:11 gezien is. En daarom verandert hij ook een woord of twee daarin, dat op zijn voornemen niet paste.
 
35)tot de einden der wereld.
Namelijk door de apostelen en evangelisten onder alle volken der wereld, ook onder de heidenen, naar het bevel van Christus, Matth. 28:19; Mark. 16:15, waarvan de vervulling alsdan alrede geschiedde; Rom. 1:8, en Rom. 15:19; Col. 1:6.
 
36)Heeft Israel
Hier bewijst de apostel met drie verscheidene plaatsen der Schrift van het Oude Testament, dat de Joden het ook gehoord hebben zowel als de heidenen, maar dat de heidenen het hebben aangenomen en de Joden ten merendeel verworpen. En legt alzo den grond van hetgeen hij in Rom. 11 belangende de aanneming der heidenen en de verwerping der Joden, voorgenomen had te verhandelen.
 
37)het niet verstaan?
Dat is niet gehoord? Namelijk het woord des Evangelies, of der rechtvaardigheid des geloofs.
 
38)zegt eerst:
Namelijk tot Israël, dat is tot het Joodse volk.
 
39)tot jaloersheid verwekken
Namelijk omdat gij zult zien dat Ik de heidenen, die nu mijn volik niet zijn, ten tijde van den Messias meer voordeel zal doen in het aannemen van het Evangelie, dan u, Joden, die nu mijn volk zijt; en dat om uwe ondankbaarheid te straffen en u daardoor tot bekering te roepen en te verwekken. Want jaloersheid is eigenlijk een ongenoegen, dat iemand hierover heeft, dat hij ziet een ander meer deel te hebben aan iemands liefde of weldaad, dat hij zelf heeft, als hij meent dat het hem meer toekomt. Zie hierna Rom. 11:11.
 
40)geen volk zijn;
Namelijk Gods, gelijk toen de heidenen waren.
 
41)een onverstandig volk
Zo noemt hij de heidenen, omdat zij de rechte kennis van God en Zijne rechten niet hadden; Ps. 147:19,20.
 
42)verstout zich,
Dat is, spreekt nog vrijmoediger van de bekering der heidenen en van hunne roeping, niettegenstaande den ondank der Joden.
 
43)gevonden van degenen,
Namelijk door de verkondiging van mijn Evangelie en krachtige werking mijns Geestes aan de heidenen, die God niet zochten, maar hun eigene wegen ingingen ten verderve. Zie Hand. 14:16, en Hand. 17:30.
 
44)die naar Mij niet vraagden.
Dat is, die zorgeloos hunne onwetendheid en wereldse lusten navolgden. Zie Ef. 2:1, enz. Tit. 3:3,4,5.
 
45)Mijn handen uitgestrekt
Namelijk om hun tot mij en mijne rechtvaardigheid te roepen en te noden. Zie dergelijke wijze van spreken Spreuk. 1:20, enz.
 
46)tegensprekend volk.
Dat is, wederspannig, moedwillig. Zie een voorbeeld Jer. 44:16; Ezech. 3:7.