1)Thimnath,
Liggende in het westen van Zora, niet ver van de Middellandse zee.
 
2)neem mij die tot een vrouw.
Zie van het recht der ouders in de huwelijken hunner kinderen, Gen. 21:21, en Gen. 24:3, en Gen. 26:34.
 
3)broeders,
Dat is, bloedverwanten, of landslieden. Zie Gen. 13:8, en Gen. 24:27.
 
4)onbesnedenen?
Zie Gen. 34:14. Met deze heidense inwoners van Kanaän had God uitdrukkelijk verboden enig verbond of huwelijk te maken. Zie Exod. 34:12,16, en elders. Waarom zij reden hadden om te letten op Gods geopenbaard bevel en Simson te bestraffen, als niet wetende van de heimelijke regering en het voornemen Gods [zie Richt. 14:4], die recht heeft om zijn schepselen wetten te stellen, maar zelf te doen naar zijn welbehagen, en iets tegenovergesteld extraordinairlijk te laten geschieden. Vergelijk Gen. 22:2; Exod. 3:22, enz.
 
5)Neem mij die,
Zie Gen. 19:14.
 
6)bevallig in mijn ogen.
Hebreeuws, recht.
 
7)HEERE was,
Die hierdoor voorhad Simson de occasie of gelegenheid te geven tot volvoering van zijn roeping.
 
8)Hij gelegenheid zocht
Te weten, Simson. Want hoewel hij van God daartoe geroepen was, mocht hij evenwel, hetgeen zonder dat goed en recht was alzo zoeken te beginnen, dat de mensen hem met reden geen ongelijk konden geven.
 
9)van de Filistijnen;
Dat zij van hun zijde hem occasie mochten geven, om tegen henlieden te beginnen.
 
10)heersten te dier tijd over Israël.
Zie boven, Richt. 13:1.
 
11)vader en zijn moeder,
Zijnde nu veranderd, òf omdat zij uit alles, wat voor zijn ontvangenis en geboorte geschied was, tot nadenken waren gekomen, dat dit van God moest zijn; of omdat Simson hunlieden zijn voornemen en goddelijke aandrift ontdekt had.
 
12)jonge leeuw,
Hebreeuws, een jong der leeuwen, brullende in zijn ontmoeting. Het schijnt dat hij van zijn ouders door een anderen weg was afgegaan. Vergelijk onder, Richt. 14:8.
 
13)vaardig over hem,
Of, viel, of kwam machtiglijk op hem, makende hem extra-ordinair moedig en sterk, om hem door deze proef tot uitvoering van zijn beroep te bereiden, en daarin te versterken; alsook om hem stof te geven tot het raadsel en hetgeen daarop gevolgd is.
 
14)hem van een scheurde,
Den leeuw.
 
15)niets in zijn hand;
Geen instrument of geweer; alleenlijk gebruikende zijn handen.
 
16)sprak tot de vrouw;
Zo hijzelf, alsook zijn ouders.
 
17)beviel in Simsons ogen.
Hebreeuws, zij was recht in Simsons ogen.
 
18)sommige dagen kwam hij weder,
Hebreeuws, van, of na dagen. Zie Gen. 4:3.
 
19)nemen;
Dat is, te trouwen.
 
20)af,
Te weten, van den gemenen weg naar de plaats, waar hij den doden en gescheurden leeuw geworpen had. Zie Richt. 14:5.
 
21)dien in zijn handen,
Den honig.
 
22)een bruiloft,
Het Hebreeuwse woord betekent in het algemeen een maaltijd, doch is hier te verstaan van een bruiloftsmaal.
 
23)zij hem zagen,
Te weten, de Filistijnen van Thimnath, die wat bijzonders in Simson uit zijn gelaat en wezen gemerkt hebbende, achterdenken kregen, en derhalve onder schijn van eer door dit bijgevoegde gezelschap [dat zij door de bruidsvrienden met glimp konden beschikken] op hem deden letten.
 
24)namen zij dertig metgezellen,
Dat is, zij namen en brachten. Zie Gen. 12:15.
 
25)raadsel te raden geven;
Dat is, een kunstige, duistere en vreemde rede, of spreuk, onder welk iets verborgen is, dat de woorden niet geven, maar door nadenken moet worden uitgevonden, en alsdan klaar en bevallig is. Hebreeuws alsof men zeide: Een raadsel raadselen; alzo onder, Richt. 14:13,16; Ezech. 17:2. Zie wijders 1 Kon. 10:1.
 
26)wel zult verklaren en uitvinden,
Hebreeuws, verklarende verklaren.
 
27)fijne lijnwaadsklederen,
Het Hebreeuwse woord wordt genomen voor fijn lijnwaad, en een laken, hemd, of iets anders daarvan gemaakt, om zich des nachts daarmede te dekken, of ook des daags om te slaan of aan te doen. Hetzelfde woord vindt men in het Nieuwe Testament gebruikt in de Griekse spraak, Matth. 27:59; Mark. 14:51,52, en Mark. 15:46; Luk. 23:53.
 
28)en dertig
Anders, te weten, dertig wisselklederen, van hetzelfde fijne lijnwaad gemaakt. Vergelijk onder, Richt. 14:19.
 
29)wisselklederen.
Hebreeuws, verwisselingen van klederen.
 
30)Spijze ging uit
Of, om de aardigheid van het raadsel en der Hebreeuwse spraak wat nader te komen, aldus: Eten [gelijk wij zeggen: breng het eten, dat is, de spijs, op de tafel] ging uit, of, kwam voort van den eter, en zoet kwam voort van den zuren, of, scherpen. Het Hebreeuwse woord betekent niet alleen sterk, maar ook hard, wreed, scherp, enzovoorts, zuur, gelijk wij van zeer zuren azijn zeggen dat hij zeer sterk is. En een zuur gelaat, gezicht, voor een zuur, wreed, sterk gelaat, of gezicht.
 
31)eter,
Van dengene, die geen spijs placht van zich te geven, maar zelf alles te verslinden, te weten de leeuw.
 
32)zoetigheid ging uit van den sterke.
Te weten, honig.
No Link found
 
33)zevenden dag,
Na de eerste drie dagen bevindende dat zij met hun eigen verstand en arbeid niets waren gevorderd, schijnen zij de zaak van tijd tot tijd bij Simsons vrouw sterker aangebonden te hebben, totdat het op den zevenden dag, door hun dreigementen en de listigheid van zijn vrouw, gelukt is. Anders, zeven dagen, verstaande daardoor een deel van de zeven dagen.
 
34)Overreed uw man,
Leid, lok hem, met beweeglijke woorden en manieren van doen; dit betekent eigenlijk het Hebreeuwse woord.
 
35)het onze te bezitten;
Hebreeuws, om ons te erven, of erfelijk te bezitten. Ons, dat is, ons goed, omdat zij boven de schande de schade zouden hebben van het lijnwaad en de klederen.
 
36)is het zo niet?
Anders, of niet?
 
37)Gij haat mij maar,
Of, immers haat gij mij.
 
38)kinderen mijns volks
Simsons Filistijnse metgezellen; alzo in Richt. 14:17.
 
39)zevenden der dagen
Hebreeuws, zeven, dat is hier, den zevende, gelijk 1 Kron. 9:25, en zo elders dikwijls.
 
40)mijn kalf niet hadt geploegd,
Hij wil zeggen: Hadt gij niet door mijn vrouw van mijzelven de verklaring getrokken. Het is een verbloemde manier van spreken, genomen van het ploegen der landlieden, die door den dienst der beesten de aarde als opgraven en opwerpen, opdat ontdekt worde wat verborgen was. Alzo heeft hun Simson tegelijk de ontrouw zijner vrouw en hunlieder bedrog aardiglijk verweten.
 
41)vaardig over hem,
Vergelijk boven, Richt. 14:6.
 
42)Askelonieten,
Hebreeuws, Askelon; dat is, die van Askelon, gelijk boven, Richt. 1:27, enz. gelegen aan de grenzen van Dan, over de beek Sorek, aan de Middellandse zee; toebehorende aan de stammen van Juda en Simeon, maar door de Filistijnen bewoond. Zie boven, Richt. 1:18.
 
43)gewaad,
Wat zij hadden aangehad, en hij hun afgetogen had.
 
44)wisselklederen aan degenen,
Zie boven, Richt. 14:12.
 
45)vaders huis.
Verlatende voor een tijd zijn vrouw. Zie Richt. 15:1.
 
46)werd
Hebreeuws, werd zijn metgezel; te weten, ter vrouw.
 
47)zijns metgezels,
Zie Richt. 15:2,6.
 
48)hem vergezelschapt had.
Zie boven, Richt. 14:11.