1)lied,
Zie Ps. 48:1.
 
2)opperzangmeester.
Zie Ps. 4:1.
 
3)aarde
Dat is, alle inwoners der aarde, waarom ook het woord juicht in het getal van velen in het Hebr. gesteld is; alzo Ps. 66:4, en Ps. 98:4, en Ps. 110:1, en elders dikwijls.
 
4)geeft
Hebr. stelt; gelijk Joz. 7:19, geeft [Hebr. stelt] den HEERE de eer. Dit kan men aldus verstaan: geeft [Hem] eer [door] zijnen lof, of te weten zijnen lof. Of, maakt zijnen lof heerlijk, dat is, prijst Hem op het hoogste. Of, stelt houdt het voor de grootste eer dat gij God looft, laat al uw lof daartoe strekken.
 
5)grootheid
Of, veelheid.
 
6)geveinsdelijk
Hebr. liegen, veinzen, huichelen, gelijk Deut. 33:29, en 2 Sam. 22:45, zie aldaar.
 
7)ganse
Dat is, inwoners der ganse aarde, gelijk Ps. 66:1.
 
8)aanbidde
Hebr. eigenlijk, buige zich voor U. Zie Gen. 24:26.
 
9)Sela.
Zie Ps. 3:3.
 
10)zee
Dat deel van de Schelfzee of de Rode zee, waar de kinderen Israëls droogvoets doorgingen; Exod. 14.
 
11)rivier;
De Jordaan, gelijk Israël eerstdoor Jozua in het beloofde land gebracht werd; Joz. 3.
 
12)wij ons
Zij eigenen zichzelven toe wat hunnen voorvaders geschied was, volgens de leer, Rom. 15:4. Verg. Hos. 12:5.
 
13)wacht
Gelijk een wachter, die van een hogen toren de wacht houdt en op alles naarstig toeziet.
 
14)niet verhoogd
Of, de affalligen, of wederstrevigen, zullen niet verhoogd worden voor zichzelven, of, zullen zichzelven niet verheffen; dat is, ofschoon zij zich tegen God stellen en onder Hem niet willen buigen, zo zullen zij toch voor Hem en tegen Hem niet staande blijven tot hun voordeel en der vromen nadeel.
 
15)Looft,
Hebr. zegent.
 
16)zielen
Dat is, die ons gelijk als in het leven wederbrengt, daar wij als dood waren. Verg. Ps. 30:4.
 
17)onze
Hebr. eigenlijk, onzen voet overgeeft tot wankelen, of wankeling. Zie Ps. 15:5.
 
18)beproefd,
Door zwaar lijden. Verg. Jes. 48:10; Ezech. 22:19,20,21,22; Zach. 13:9; Mal. 3:3; 1 Petr. 1:6,7.
 
19)net
Met verdriet verstrikt; ene gelijkenis van jagers en vissers, dikwijls gebruikt in de Schriftuur.
 
20)engen
Bedrang en dwang onzer vijanden.
 
21)hoofd
Dat is, ons behandeld als slaven en beesten, die men berijdt en als met voeten treedt. Of, als een algemene weg, waarover elkeen gaat en rijdt. Verg. Jes. 51:23.
 
22)vuur
Dat is, allerlei groot kruis, waarin geen uitkomst scheen te zijn. Verg. Jes. 43:2; Ezech. 15:6,7, en zie 2 Sam. 22:17, en Job 15:34.
 
23)overvloeiende
Of, in ene plaats, die overvloediglijk ververst. Hetzelfde Hebr. woord staat ook in Ps. 23:5.
 
24)mergbeesten
Hebr. eigenlijk alsof men zeide, mergachtig; dat is, die vol merg zijn.
 
25)rookwerk
Dat is, het vette van rammen of hamels, dat men aanstak om te roken. Zie Lev. 3:9,10,11; verg. Lev. 1:10,11,12,13.
 
26)runderen
Hebr. rund.
 
27)bereiden.
Een offer, gelijk dikwijls in de boeken van Mozes.
 
28)onder
Dat is, [gelijk sommigen verstaan] in mijn hart, in mijn binnenste gedeelte. Want de goddelozen hebben Gods lof wel op de tong, maar dieper gaat hij niet. Anderen nemen het in dezen zin: mijn mond zal vol zijn van zijnen lof. Verg. Ps. 10:7.
 
29)Geloofd
Hebr. gezegend.