1) | lied |
|
Verg. Ps. 48:1.
|
|
2) | alamoth |
|
Het is onzeker wat dit woord betekent sommigen houden het [gelijk andere dergelijke woorden] voor een muzikaal instrument, of een begin van een zeker lied; anderen, omdat het Hebr. woord maagden betekent verborgen te zijn, vertalen het: maagden [stem], alsof de mening was dat deze psalm met een fijne en reine stem (gelijk maagden veel hebben) moest gezongen worden. Dit zelfde woord wordt ook gevonden in het verhaal van de muziek van den godsdienst, 1 Kon. 15:20, en schijnt aldaar gesteld te zijn tegen een luide, hoge, of grove muziek. Zie de aantekening bij 1 Kon. 15:20.
|
|
3) | opperzangmeester |
|
Zie Ps. 4:1.
|
|
4) | kinderen |
|
Zie Ps. 42:1.
|
|
5) | krachtiglijk |
|
Hebr. zeer. Of, aldus: een zeer vindelijke; (dat is gerede, tegenwoordige) hulp in benauwdheden.
|
| No Link found
|
|
6) | bevonden |
|
Anders, genoegzaam. Zie Num. 11:22.
|
| No Link found
|
|
7) | de aarde |
|
Of, al veranderde Hij [te weten, God] de aarde [van plaats]. Door deze figuurlijke redenen wordt afgemaald het schrikkelijk gewoel en geraas der vijanden van Gods kerk, die Hij wel toelaat gruwelijk en geweldiglijk te razen, alsof zij alles zouden bederven en verslinden, maar behoudt ondertussen zijn kerk wonderbaarlijk, boven mening en tegen dank hunner vijanden.
|
|
8) | hart |
|
Dat is, in het midden. Zie Exod. 15:8, en Deut. 4:11.
|
|
9) | hare |
|
Te weten, der zeeën.
|
| No Link found
|
|
10) | beroerd |
|
Dat is, troebel worden, [waarop het Hebr. woord ziet] gelijk in grote stormen pleegt te geschieden. Zie van het Hebr. woord Job 16:16.
|
|
11) | derzelver |
|
Dat is, de opzwelling der zee. Men kan het ook op God duiden, aldus: vermits zijne hoogheid, of, verheffing; gelijk Deut. 33:26. Zie aldaar de aantekening.
|
|
12) | Sela |
|
Zie Ps. 3:3.
|
|
13) | beekjes |
|
Hebr. eigenlijk verdelingen; gelijk Ps. 1:3. Dat is, armen, stromen en beken, die uit de rivier lopen of afgeleid worden, of ook, die in de rivier lopen.
|
|
14) | rivier |
|
Al is de rivier van Jeruzalem [gelijk Gion, Siloah, en andere] niet zo groot en wijd als wel andere. Zie 2 Kon. 5:12, en verg. Jes. 8:6, en 2 Kon. 20:20; 2 Kron. 32:30, enz. Het schijnt dat de profeet wil zeggen, bij manier van tegenstelling: Als de vijanden gelijk een schrikkelijke onstuimige zee alzo razen, gaat de rivier met hare beken fijn, stil en lieflijk in Gods stad, waar men ook in stilte op Gods bijstand vertrouwt.
|
|
15) | stad |
|
Versta, Jeruzalem, voorts Gods kerk.
|
|
16) | het heiligdom |
|
Anders, de stad Gods, van den Heilige: [gelijk God dikwijls in de Schriftuur genoemd wordt de Heilige] de woningen des Allerhoogsten; of, des Heiligen, der woningen, enz.
|
|
17) | haar, zij |
|
Te weten, de stad Gods.
|
|
18) | aanbreken |
|
Dat is, vroeg, tijdelijk.
|
|
19) | Hij verhief |
|
Te weten, de Heere. Hebr. gaf.
|
|
20) | stem |
|
Hierdoor kan men verstaan den donder. Zie boven Ps. 29:3, en verg. 1 Sam. 7:10.
|
|
21) | versmolt |
|
Manier van spreken, in de Schriftuur gebruikelijk, om uit te drukken de nietigheid aller schepselen, inzonderheid der hoogmoedige mensen, die zich tegen Gods majesteit opstellen, wien hart en moed ontvatl en als was versmelt, wanneer Hij enigzins zijn hand uitstrekt. Verg. Deut. 1:28.
|
|
22) | heirscharen |
|
Zie 1 Kon. 18:15.
|
|
23) | aanricht: |
|
Of, heeft aangericht, of gemaakt, aangesteld. Verg. de geschiedenissen 2 Kon. 18: en 2 Kon. 19: 2 Kron. 14: en 2 Kron. 20: idem 2 Sam. 10:
|
|
24) | aarde |
|
Anders, des lands; dat is in het ganse Joodse land, zover zich dat uitstrekt naar Gods belofte. Zie Ps. 44:4; anderzins is het ook in het algemeen waarachtig, dat God degene is, die in de ganse wereld verwoesting door zijn rechtvaardig oordeel aanricht en vrede geeft, als het Hem belieft. Zie Jes. 45:7.
|
|
25) | Laat af |
|
Dit spreekt God zelf tot de vijanden en vervolgers zijner kerk, die meenden dat zij alleen met mensen te doen hadden.
|
|
26) | heidenen |
|
Ik zal tonen [zo gij niet aflaat] dat mijne macht niet besloten is binnen de grenzen van het Joodse land, maar dat Ik daar buiten onder alle heidenen ook Heere en Rechter ben, en zal door mijne oordelen mijnen naam alom grootmaken.
|
|
27) | heirscharen |
|
Zie 1 Kon. 18:15.
|
|