1)onderwijzing
Hebr. Maskijl, dat is, onderwijzer, die verstand geeft, verstandig maakt; dat is, een onderwijs, of leerpsalm; alzo genoemd vanwege de nodige en gewichtige leer, die daarin begrepen is. Dezen titel hebben ook verscheidene andere psalmen, die tot een bijzonder onderwijs en stichting, zo voor den dichter zelf, als voor de ganse kerk gemaakt zijn.
 
2)Wegelukzalig
Zie de verklaring dezer leer, Rom. 4:6,7, enz.; 2 Cor. 5:19,21.
No Link found
 
3)vergeven,
Of, weggenomen. Welke manier van spreken ook in het Nieuwe Testament gebruikt wordt. Zie boven Ps. 25:18, en verg. Hebr. 9:28; Hebr. alsof men zeide: Verlicht, of vergeven van overtreding, of een vergeven der overtreding, bedekt van zonde; welke Hebr. manier van spreken zulks betekent, gelijk in den tekst staat.
 
4)geen
Dat is, die zonder huichelarij of geveinsdheid God dient en zijne zonden met een oprecht hart voor Hem bekent.
 
5)zweeg,
Dat is, mijne zonden voor den HEERE niet bekende.
 
6)hand
Dat is, plaag. Verg. Ruth 1:13, en Job 13:21.
 
7)sap
Dat is, de natuurlijke warme vochtigheid, die des mensen leven onderhoudt.
 
8)Sela.
Zie Ps. 3:3.
 
9)maakte
Dat is, maar als ik, enz. zo vergaaft Gij, enz.
 
10)vergaaft
Of, neemt weg.
 
11)de ongerechtigheid
De schuld en de straf, zodat ik mij met recht voor gelukzalig achtte, gelijk Ps. 32:1.
 
12)heilige
Zie van het Hebr. woord Ps. 4:4.
 
13)vindenstijd;
Dat is, als Gij, o Heere, te vinden zijt. Zie Jes. 55:6. Anders in treffenstijd; dat is, als de straffen de mensen treffen, dat met het volgende ook wel overeenkomt. Zie Ps. 21:9; Ps. 116:3; idem Deut. 4:30, enz.
 
14)grote
Of, vele, geweldige wateren; dat is, grote en zware noden, aankomen. Zie 2 Sam. 22:17.
 
15)verberging:
Als een schuilplaats. Ps. 31:21.
 
16)Ik zal
Hier wendt de profeet zijn rede tot de mensen; hoewel sommigen menen dat het Gods eigen woorden zijn, dien David invoert aldus sprekende.
 
17)mijn oog
Dat is, Ik zal voor u zorgdragen, of zorg voor u dragen. Verg. Deut. 11:12; Ezra 5:5; idem 1 Kon. 8:29; Ps. 33:18, en Ps. 34:16; Jer. 24:6; Jer. 39:12; Jer. 40:4.
 
18)opdat
Dat paard of muilezel u niet kwetse. Of, als het tot u niet wil naderen.
 
19)smarten,
Verg. Spreuk. 13:21; Spreuk. 19:29; Spreuk. 24:20.
 
20)goedertierenheid
Te weten, des Heeren.
 
21)oprechten
Zie Ps. 7:11.