1) | psalm van David. |
|
Enigen menen dat David dezen psalm gedicht heeft toen Absalom hem vervolgde; anderen, toen Saul hem najaagde.
|
|
2) | verhoor mij naar |
|
Alsof hioj zeide: Dewijl mij geweld en ongelijk geschiedt van mijne vijanden, zo bid ik U, o Heere, dat Gij als een rechtvaardig rechter, zulks niet langer wilt laten geschieden.
|
|
3) | naar uwe gerechtigheid; |
|
Dat is, om uwer gerechtigheid wil. Zie Ps. 31:2.
|
| No Link found
|
|
4) | ga niet in |
|
Dat is, roep mij niet in het gericht, en handel met mij niet naar mijne verdiensten. Zie Job 22:4.
|
|
5) | zal voor Uw |
|
Te weten, door de werken der wet en zijnde in zichzelven als een zoon van Adam aangemerkt; zie Job 4:17, en Job 9:2,3, en Job 15:14, en Job 25:4; zie de aantekening bij 1 Kon. 11:34.
|
|
6) | Want de |
|
Deze woorden hangen aan het eerste vers van deze psalm. Zie Ps. 143:1.
|
|
7) | vijand vervolgt |
|
Te weten, Saul met zijn aanhang.
|
|
8) | mijn ziel, |
|
Dat is, mijn leven, of persoon, gelijk Ps. 6:4.
|
|
9) | hij vertreedt |
|
Dat is, hij tast mij zo hard aan dat ik nauwelijks leven in mij heb; of, hij zal mij en de mijnen haast vertreden, tenzij dat God ons uit zijne handen verlost.
|
|
10) | mijn leven ter |
|
Anders: mijn rot, mijn bende; dat is, allen die bij mij zijn. Zie Ps. 141:7.
|
|
11) | hij legt mij |
|
Dat is, hij maakt dat ik en degenen, die bij mij zijn, in duistere hoeken en gaten ons moeten verkruipen en verbergen. Want David had, met zijn krijgsvolk, zijn verblijf in een spelonk; Ps. 142:1.
|
|
12) | als degenen, |
|
Alsof hij zeide: Wij kruipen in holen en spelonken ie en onder de aarde, gelijk zijnde dengenen, die voorlang gestorven zijn en onder de aarde begraven liggen.
|
|
13) | overstelpt in mij, |
|
De zin is: Mij overvallen zoveel baren van den tegenspoed, de ene voor, de andere na, dat ik schier daaronder bezwijm en blijf.
|
|
14) | verbaasd in het |
|
Dit heet men gemeenlijk troosteloos. Anders: mijn hart ontzet zich zeer.
|
|
15) | gedenk aan de |
|
Alsof hij zeide: Wanneer ik mij in deze elllende en zwarigheid bevind, zo weet ik mij nergens beter mede te maken hoe Gij mij eertijds bijgestaan en verlost hebt. Het schijnt dat David hier voornamelijk ziet op dien tijd, toen hij, victorie bevochten hebbende over zijne vijanden, van het volk met juichen en vrolijkheid is ontvangen geweest; 1 Sam. 17: en 1 Sam. 18.
|
|
16) | Uw daden; |
|
Te weten, die Gij aan en door mij gedaan hebt.
|
|
17) | Ik breid mijn |
|
Zie de aantekening bij Ps. 1412.
|
|
18) | als een dorstig |
|
Of, gelijk een dor land. Zie Ps. 63:2. De rede zou aldus voller zijn: Gelijk een dorstig of dor land naar regen dorst, alzo dorst mijne ziel naar U; Ps. 42:2,3.
|
|
19) | verberg Uw |
|
Dat is, wijk niet van mij en verlaat mij niet.
|
|
20) | dengenen, |
|
Dat is, dengenen die haast sterven zullen Ps. 28:1, en Ps. 88:5.
|
|
21) | Uw goedertierenheid |
|
Dat is, die blijde boodschap, aangaande de goedertierenheid, die Gij mij bewijzen zult, doende Saul terugkeren en aflaten van mij dus vijandig te vervolgen.
|
|
22) | in den morgenstond |
|
Dat is, vroeg, haast, zonder lang uitstel.
|
|
23) | maak mij bekend |
|
Dat is, leer mij wat ik doen zal om gevaar te ontgaan, waarin ik ben. Zie Ps. 142:4. Of maak mij bekend den weg, dien ik moet ingaan om U te behagen.
|
|
24) | mijn ziel |
|
Dat is, mijn gemoed.
|
|
25) | tot U op. |
|
Als tot dien, welken ik houd voor mijn beschutter en noodhelper.
|
|
26) | bij U schuil ik. |
|
Te weten, onder de schaduw uwer vleugelen, gelijk de profeet spreekt Ps. 57:2.
|
|
27) | Uw welbehagen |
|
Of, uwen wil, of uw welgevallen, of believen, gelijk Ps. 40:9.
|
|
28) | Gij zijt mijn |
|
Dien ik wil en moet gehoorzamen.
|
|
29) | Uw goede Geest |
|
Versta hier den Heilige Geest.
|
|
30) | in een effen land. |
|
Dat is, op een weg, dien ik vrijmoedig gaan mag, zonder hinder of aanstoot; waarbij verstaan wordt de weg der gerechtigheid, in de wet Gods voorgeschreven; of David verstaat hier door den weg, het middel dat hij mocht voornemen en gebruiken om onbeschadigd zijnen vijand te ontkomen.
|
|
31) | maak |
|
Of, behoud mij in het leven.
|
|
32) | mij levend, |
|
Die schier dood ben. Zie Ps. 143:3,7.
|
|
33) | om Uws Naams |
|
Dat is, opdat ik uwen naam roeme en prijze, Ps. 142:8.
|
|
34) | mijn ziel uit |
|
Dat is, mijn leven, mijn persoon.
|
|
35) | roei mijn vijanden |
|
35) breng hen om,
|
|
36) | want ik ben Uw |
|
Dat is, ik dien U met vleit, achtervolgens de bevelen uwer wet.
|
|