|
---|
1 | Een onderwijzing van1) David, een gebed, als hij in de2) spelonk was.
|
2 | Ik riep met mijn stem tot den HEERE; ik smeekte tot den HEERE met mijn stem.
|
3 | Ik stortte mijn klacht uit voor Zijn aangezicht; ik gaf te kennen voor Zijn aangezicht mijn benauwdheid.
|
4 | Als mijn geest in mij overstelpt was,3) zo hebt Gij mijn pad4) gekend. Zij hebben mij5) een strik verborgen op6) den weg, dien ik gaan zou.
|
5 | Ik zag uit ter rechterhand, en ziet, zo was er niemand, die mij kende, er was geen ontvlieden voor mij; niemand zorgde voor mijn ziel.
|
6 | Tot U riep ik, o HEERE! ik zeide: Gij zijt mijn Toevlucht, mijn Deel in het land der levenden.
|
7 | Let op mijn geschrei, want ik ben zeer uitgeteerd;7) red mij van mijn vervolgers, want zij zijn machtiger dan ik.
|
8 | Voer mijn ziel8) uit de gevangenis,9) om Uw Naam te loven; de rechtvaardigen10) zullen mij omringen,11) wanneer Gij12) wel bij mij zult gedaan hebben.
|
|
---|