1)lied Hammaäloth.
Gelijk Ps. 120:1.
 
2)naar de bergen,
Te weten, van het beloofde land, hetwelk een pand was van Gods gunst tot zijn volk; en versta hier inzonderheid het gebergte Zions en Moria, waar God op een bijzondere manier zijne tegenwoordigheid toonde. Zie Ps. 87:1.
 
3)Mijne hulp is
Hij verklaart zijn vorige woorden, te kennen gevende dat hem eigenlijk van het gebergte de hulp of verlossing niet komen zou, maar van den HEERE, die een Heere is niet alleen van Kanaän, maar van de ganse wereld.
No Link found
 
4)Hij zal uw voet
Hier spreekt de profeet zichzelven aan, gelijk Ps. 103: en Ps. 104. Of hij spreekt zijne onderzaten aan, hen verzekerende van de goedertierenheid Gods.
 
5)uw bewaarder
Dat is, de Heere, die u bewaart, zal geenzins verzuimen hetgeen tot uw best is strekkende.
 
6)uwe schaduw,
Dat is, uw beschutter en beschermer, mogende vergeleken worden bij een schaduw of deksel, waaronder men schuilt; Ps. 109:31, en Ps. 110:5; Jes. 4:6, en Jes. 25:4. Zie de aantekening bij Num. 14:9.
No Link found
 
7)zon zal u des
De zin is: Hij zal u als met een wolk bedekken, gelijk Hij eertijds uwe voorouders gedaan heeft toen zij Egypte kwamen; Exod. 13:21; Ps. 78:14; Jes. 49:10; Openb. 7:15,16.
 
8)steken, noch
Te weten, met hare stralen. Hebr. slaan. Zie Gen. 8:21.
 
9)De HEERE zal
Sommigen nemen deze twee laatste verzen als een wens, aldus: de Heere beware u, enz.
 
10)zal uwen uitgang
Dat is, Hij zal u behoeden in al uwen handel, in al uw doen en laten. Zie Deut. 28:6. Zie ook dergelijke manier van spreken 2 Sam. 3:25; 2 Kron. 1:10; Hand. 1:21.
No Link found