1) | Ariel, |
|
Ariël betekent zoveel als een sterke leeuw, of een leeuw van God, gelijk Ezech. 43:15,16; maar hier moet men door Ariël verstaan het brandofferaltaar in den tempel te Jeruzalem, ja ook den tempel zelf. Het altaar nu wordt een leeuw Gods genoemd, omdat het dagelijks door het vuur, dat van den hemel gekomen was, veel vee verslond als een sterke leeuw.
|
|
2) | de stad, |
|
Dat is, de stad Davids, namelijk het bovenkwartier der stad Jeruzalem, waar zich David met zijn hofgezin onthield; gelijk ook naderhand andere koningen in Juda gedaan hebben. Doch onder den naam Davids stad, wordt hier de gehele stad Jeruzalem verstaan, gelijk elders meer.
|
|
3) | gelegerd |
|
Dat is, gelogeerd, zijn hof in gehouden heeft.
|
|
4) | doet jaar |
|
Dit is een apostrophe of aanspraak aan de Joden. De zin is: Houdt jaarlijks uwe feestdagen.
|
|
5) | laat ze |
|
Te weten de priesters en Levieten.
|
|
6) | feestofferen |
|
Of, de feestoffers [den kop] afhouwen, of de feestoffers kelen, of de keel afsteken. Zie Exod. 23:18, en de aantekening op Ps. 118:27. De profeet berispt de dwaasheid dergenen, die zichzelven inbeeldden dat zij zich genoegzaam kweten voor God, als zij maar uiterlijk den godsdienst oefenden met offeranden te doen, enz., menende dat zij slechts zulks doende, al voort ongestraft zouden blijven, omdat het ene jaar voor, het andere jaar na, verlopen was, en zij nog al ongestraft bleven heengaan; zie 2 Petr. 3:4.
|
|
7) | Evenwel |
|
Alsof Hij zeide: Het is tevergeefs dat gij mij met uiterlijke ceremoniën meent te verzoenen; vergelijk Jes. 1:11.
|
|
8) | zal Ik |
|
Dat is, Ik zal het brandofferaltaar doen verwoesten; ja, ook den tempel.
|
|
9) | daar zal treuring |
|
Te weten bij de Joden, vanwege het verbreken van het brandofferaltaar.
|
| No Link found
|
|
10) | en die stad |
|
Hebreeuws, zij zal mij gelijk Ariël zijn; te weten die stad Jeruzalem.
|
|
11) | zal Mij gelijk |
|
Dat is, Ik zal hen ook beangstigen, latende dezelve door de Babyloniërs verstoren en verwoesten; of, gelijk in den tempel voor het altaar dode beesten liggen, die geslacht waren om geofferd te worden, alzo zullen er ook in en omtrent de stad vele dode lichamen der verslagenen Joden liggen.
|
|
12) | een leger |
|
Te weten het leger der Babyloniërs.
|
|
13) | in het rond |
|
Hebreeuws, met, of als met een bal; dat is, balsgewijze, rondom heen in het rond.
|
|
14) | om u slaan, |
|
Rondom u, o Jeruzalem.
|
|
15) | met bolwerken, |
|
Eigenlijk, met opstaande, of verheven werken; anders katten.
|
|
16) | tegen u |
|
Of, rondom u.
|
|
17) | gij vernederd |
|
O stad Jeruzalem; dat is, gij inwoners van Jeruzalem.
|
|
18) | zachtkens |
|
Stil, nederig, zwakkelijk, of uwe spraak zal diep en nederig zijn, gelijk dergenen, die in een put of gracht liggen. De zin is: Gij zult tot zulk een ellendigen staat gebracht worden, dat gij nauwelijks zult durven spreken of uw mond opendoen om u te beklagen. Anders: zal lager zijn dan het stof.
|
| No Link found
|
|
19) | als van een tovenaar, |
|
Of, van een tovergeest, waarzeggenden geest. De tovenaars en die vanwege den duivel dengenen, die hun om raad vragen, antwoorden, zijn gewoon denzelven stilletjes en onverstandiglijk te antwoorden, met een duistere verwarde stem, als uit een hol der aarde voortkomende. Zie Lev. 19:31, en Jes. 8:19.
|
|
20) | de menigte |
|
Deze woorden kan men in tweeërlei zin nemen: Vooreerst aldus, dat men hier de woorden van den profeet versta van het vreemde krijgsvolk, dat tegen de Joden komen zou; anderszins, van de vreemde soldaten; die de Joden gehuurd zouden hebben tot hunne hulp.
|
|
21) | zal zijn gelijk |
|
Dat is, naar de mening dergenen, die dit verstaan van de vijanden der Joden, in zo groten getale als het dunne vliegende stof; maar naar den zin van de anderen: Het zal gans niets te beduiden hebben, zij zullen verstuiven en teniet komen.
|
|
22) | der tirannen |
|
Of, der schrikkelijken.
|
|
23) | met donder, |
|
Dat is, met schrikkelijke bestorming en overval des vijands, te weten der Babyloniërs, die alles zullen overheren en verderven. Men kan het ook wel naar de letter verstaan.
|
|
24) | groot geluid, |
|
Dat is, met een groot krijgsgeschrei en alarm.
|
|
25) | de vlam |
|
Te weten der tegenheden en plagen. Zie Job 15:30.
|
|
26) | gelijk |
|
De zin is, het zal den vijanden, die u benauwen zullen, gaan gelijk of zij van een nachtgezicht droomden. Zie Jes. 29:8, en Ps. 73:20.
|
|
27) | Ariel |
|
Zie Jes. 29:1.
|
|
28) | tegen haar |
|
Te weten tegen Jeruzalem.
|
|
29) | gelijk |
|
De zin is: Zij zullen niet kunnen verzadigd worden van de gruwelijke stukken, die zij aan ulieden zullen bedrijven, maar zij zullen nog al begerig zijn om nog gruwelijker boosheden aan ulieden te oefenen, als nog niet genoegzaam hun moed aan ulieden gekoeld hebbende; al de tirannie, die zij tevoren gepleegd hebben, zal maar zijn als een droom, vergeleken zijnde bij hetgeen zij u nog menen te doen.
|
|
30) | en ziet, |
|
Hebreeuws, dat zie, hij eet, maar als hij ontwaakt; alzo straks weder.
|
|
31) | zijn ziel |
|
Dat is, hij zelf; eigenlijk te spreken, zijn lichaam. Alzo wordt ziel voor lichaam genomen, Ps. 16:10.
|
|
32) | gelijk |
|
De zin is: Zij zullen niet kunnen verzadigd worden van de gruwelijke stukken, die zij aan ulieden zullen bedrijven, maar zij zullen nog al begerig zijn om nog gruwelijker boosheden aan ulieden te oefenen, als nog niet genoegzaam hun moed aan ulieden gekoeld hebbende; al de tirannie, die zij tevoren gepleegd hebben, zal maar zijn als een droom, vergeleken zijnde bij hetgeen zij u nog menen te doen.
|
|
33) | mat, |
|
Of, laf; dat is, dorstig. Zie Ps. 63:2; Jes. 32:2.
|
|
34) | zijn ziel |
|
Dat is, hij zelf; eigenlijk te spreken, zijn lichaam. Alzo wordt ziel voor lichaam genomen, Ps. 16:10.
|
|
35) | tegen den berg |
|
Dat is, tegen Jeruzalem.
|
|
36) | Zij |
|
Te weten de goddeloze Joden.
|
|
37) | vertoeven, |
|
Te weten van de woorden der profeten te geloven en van hun leven te beteren.
|
|
38) | u; |
|
Gij vromen en godzaligen.
|
|
39) | zij zijn vrolijk, |
|
Dat is, zij begeven zich tot alle wellusten.
|
|
40) | roept |
|
Te weten tot den Heere, dat Hij u genadig zij.
|
|
41) | zij |
|
Te weten de goddeloze Joden.
|
|
42) | zijn dronken, |
|
De zin is: Zij zijn zo partijdig alsof zij van al hun verstand, wijsheid en voorzinnigheid beroofd waren, den raad der profeten niet willende aannemen noch volgen.
|
|
43) | niet van wijn; |
|
Maar van een tuimelgeest, die hun het verstand heeft verblind.
|
|
44) | ulieden |
|
O gij goddeloze Joden.
|
|
45) | uitgegoten |
|
Hebreeuws, gemengd.
|
|
46) | een geest |
|
Alzo, dat gij het niet gevoelt noch acht, ofschoon men u lang en veel dreigt en preekt.
|
|
47) | uw ogen |
|
Te weten de ogen uws verstands.
|
|
48) | de profeten, |
|
Namelijk de valse profeten.
|
|
49) | uw hoofden, |
|
Dat is, uwe regenten.
|
|
50) | de zieners |
|
Zie 1 Sam. 9:9.
|
|
51) | verblind. |
|
Hebreeuws, bedekt; te weten met duisternis, dat is met blindheid des gemoeds. Vergelijk boven Jes. 25:7.
|
|
52) | alle gezicht |
|
Dat is, al de voorzeggingen en profetieën der ware profeten, die God tot ulieden ezndt, of het gezicht van alles.
|
|
53) | als de woorden |
|
Dat is, verborgen, onbekend; zie Jes. 8:16.
|
|
54) | die lezen kan, |
|
Hebreeuws, die letters, of schrift, of een boek kent. De zin van Jes. 29:11,12 is dat noch de geleerden, noch de ongeleerden, de voorzeggingen Gods, door de profeten verkondigd, verstaan zouden.
|
|
55) | Daarom |
|
Dusdanigen waren ten tijde van Christus de farizeën en schriftgeleerden, ja, ook verre het grootste deel van het volk; daarom past Christus deze spreuk op hen; Matth. 15:8; Mark. 7:6.
|
|
56) | hun vreze, |
|
Hebreeuws, hunne vrees aan, of tot mij.
|
|
57) | vrezen, |
|
Dat is, dienen.
|
|
58) | Ik zal voorts |
|
Of, zo zal Ik ook voortvaren met dit volk wonderbaarlijk om te gaan.
|
|
59) | zal zich verbergen. |
|
Dat is, het zal hun niet te stade komen.
|
|
60) | die zich diep |
|
Dat is, die menen dat God hen niet ziet, maar dat hunne handelingen voor Hem verborgen zijn. Of aldus: Die den raad diep voor den Heere verbergen.
|
|
61) | Ulieder |
|
Te weten dat gij de natuur der zaken verkeert, willende, gelijk men zegt, den meester maken boven God, daar gij toch zijn schepsel zijt. Anders: o uwe verkeerdheid! zal de pottenbakker het leem gelijk geacht worden? te weten hetwelk niets doet en niets verstaat; indien het leem loochent dat het van den pottenbakker geformeerd is en dat hij iets verstaat, zo wordt de pottenbakker geacht als leem. De zin is: Aangaande dat gijlieden zulke mening hebt van uwe behendigheid en spitsvondigheid, alsof gij God den Heere zoudt kunnen bedriegen en zijn voornemen zoudt kunnen verhinderen, is dat niet zo wijd buiten rede, alsof het leem zich verhief tegen den pottenbakker, om tegen hem te twisten en hem te berispen dat hij zijn werk niet goed gemaakt heeft?
|
|
62) | dat de Libanon |
|
De zin is: Onvruchtbare plaatsen zullen vruchtbaar worden. En integendeel, enz. De geestelijke zin is: De wilde woeste harten der uitverkoren heidenen zullen ten tijde van Christus vruchtbaar worden; dat is, zij zullen door den Heiligen Geest wedergeboren worden, en daarentegen de harten der goddeloze Joden, die vanwege hunne huichelarij schijnen vruchtbaar te zijn, zullen verstokken en verwilderen.
|
|
63) | in een vruchtbaar |
|
Of, Karmel. Zie de aantekening 2 Kon. 19:23, en Jer. 2:7.
|
|
64) | het vruchtbare veld |
|
Of, Karmel. Zie de aantekening 2 Kon. 19:23, en Jer. 2:7.
|
|
65) | de doven |
|
De genezing van deze boosheid en blindheid kan vooreerst zien op de wonderen van Jezus Christus' lichamelijk gedaan, Matth. 11:5; doch ziet bijzonderlijk op de geestelijke verlichting, waarvan de zin is: Degenen, die tevoren onbekwaam waren om Gods Woord te horen, zullen bekwaam gemaakt worden door de kracht van den Heiligen Geest om de verborgenheden der zaligheden te verstaan.
|
|
66) | horen |
|
Dat is, verstaan.
|
|
67) | des Boeks; |
|
Te weten der Heilige Schrift; gelijk Ps. 40:8; Hebr. 10:7; zie Jes. 29:11,12.
|
|
68) | der blinden, |
|
Zie de 62e aantekening.
|
|
69) | uit de donkerheid |
|
Dat is, door den Geest Gods verlicht zijnde.
|
|
70) | de zachtmoedigen |
|
Zie Ps. 10:17.
|
|
71) | vreugde op vreugde |
|
Hebreeuws, vreugde toedoen.
|
|
72) | in den HEERE; |
|
Dat is, vanwege de zaligmakende kennis des Heeren.
|
|
73) | de behoeftigen |
|
Dat is, de armen van geest; Matth. 5:3.
|
|
74) | in de Heilige |
|
Dat is, in God, welken het volk Gods heiligt en eert; zie Ps. 71:22.
|
|
75) | Wanneer |
|
Dat is, wanneer de goddeloze Joden zullen uitgeroeid worden. Anders: want de tiran zal een einde hebben, enz.
|
|
76) | allen, |
|
Dat is, allen die naarstig zijn om ongerechtigheid te plegen.
|
|
77) | schuldig |
|
Hebreeuws, doen zondigen, of tot een zondaar maken; dat is, beschuldigen, alsof hij een grote zonde begaan had.
|
|
78) | om een woord, |
|
Niet kunnende verdragen dat men hunne goddeloosheid ter goeder trouw en in ernst bestraft. Dit is vervuld in onzen Zaligmaker Christus Jezus en in zijne apostelen.
|
|
79) | in de poort; |
|
Dat is, voor het gericht, [zie de aantekening Gen. 22:17, en Gen. 34:20]. Of, in de poort; dat is, openlijk, in de openbare verzameling; zie Amos 5:10. Anders: en leggen dien strikken in de poort, die hen bestraft; dat is, en zoeken derzelver verderf door valse beschuldigingen.
|
|
80) | in het woeste. |
|
Waar men noch te bijten noch te breken vindt, en waar alles verschrikkelijk is. De zin is: Die door hun valse aanklacht teweegbrengen dat de rechtvaardige door het gericht veroordeeld en in ellende verwezen wordt. Anders: om een nietig ding.
|
|
81) | verlost heeft, |
|
Te weten uit de afgoderij. Zie Gen. 12:1; Joz. 24:2,3.
|
|
82) | tot het huis |
|
Of, van het huis van Jakob; dat is, van de nakomelingen van Jakob; versta, de vrome en godzalige Joden, of de kerk.
|
|
83) | Jakob zal nu |
|
De Joden, nu zij zich tot God bekeerd en hun leven verbeterd hebben, of de kerk in het algemeen.
|
|
84) | bleek worden; |
|
Te weten van schaamte, of van vrees.
|
|
85) | hij |
|
Te weten Jakob; dat is Jakobs huis, of de kerk, als in het voorgaande.
|
|
86) | zijn kinderen, |
|
Die hem geboren zullen zijn door de predikatie van het heilig Evangelie.
|
|
87) | het werk |
|
De kinderen, die Ik zal wedergeboren en als opnieuw geschapen hebben door den Heiligen Geest. Zie Jes. 19:25; Ef. 2:10; Hebr. 2:10.
|
|
88) | zullen zij |
|
Te weten de nakomelingen van Jakob.
|
|
89) | heiligen; |
|
Dat is loven en prijzen.
|
|
90) | den Heilige |
|
Dat is, den waren God, dien Jakob heeft geloofd en geprezen.
|
|
91) | Israëls |
|
Dat is, der Israëlieten.
|
| No Link found
|
|
92) | vrezen. |
|
Of, ontzien; dat is eer bewijzen.
|
|
93) | zullen tot verstand |
|
Hebreeuws, zullen verstand weten.
|
|
94) | de murmureerders |
|
Die tegen God en zijne profeten murmureren vanwege de roeping der heidenen; vergelijk Matth. 20:11; Luk. 15:28; Rom. 10:19.
|
|
95) | zullen de lering |
|
Of, zullen zich laten leren. Hebreeuws, zullen de onderwijzing leren. zie Job 11:4.
|
|