1)ouden leeuw
Te weten, die niet veel kracht meer heeft om zijn aas te bekomen. De zin is dat hem hetzelve door de voorzienigheid Gods toegeschikt wordt, niet door de zorg en den arbeid der mensen, Ps. 104:21, want anders zou hij moeten vergaan; boven, Job 4:11.
 
2)graagheid
Hebreeuws, het leven. Versta den gierigen lust en trek, dien de jonge leeuwen naar het aas hebben. Het Hebreeuwse woord chajah is in dit boek somtijds van enerlei betekenis met het woord nephesch, ziel, gelijk te zien is boven, Job 33:18,20,22. Nu nephesch is somtijds zoveel als lust en begeerte tot iets, gelijk Ps. 27:12, en Ps. 107:9; Spreuk. 23:2; Jes. 56:11. Anders, den jongen leeuwen den kost, of leeftocht ten volle beschikken?
 
3)vervullen?
Te weten, als zij van de oude vergeten of verlaten worden. Vergelijk Ps. 47:9.
 
4)kuil
Hebreeuws, hut, of tent; dat is, schuilhol, kuil, of schuilplaats.
 
5)ter loering?
Dat is, om enig gedierte te bespieden, dat zij vangen en verslinden mochten. Anders, in de loerplaats, te weten, waaruit zij loeren; alzo boven, Job 37:8.
 
6)kost,
Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk den kost, die met jagen gekregen wordt. Zie Gen. 27:3, en de aantekening.
 
7)jongen
Hebreeuws, geborenen.
 
8)tot God
Dat is, als zij in hun nest schreeuwen om aas; hetwelk een geroep tot God genaamd wordt, omdat God voor het voedsel der jonge raven zorg draagt. Men schrijft dat zij in het eerst, omdat zij wit paddenhaar hebben, van de ouden verlaten worden, totdat zij zwart zijn, en hier intussen wonderbaarlijk van God gespijsd worden met zekere wormpjes, die in het nest uit hun drek groeien. Vergelijk Ps. 147:9.
 
9)dwalen,
Te weten, omtrent het nest van de moeder verlaten zijnde.
 
10)Weet gij
Versta hierdoor het gehele beleid en werk van de geboorten, voorttelingen en opkwekingen der wilde beesten; hetwelk alleen de voorzienigheid Gods moet toegeschreven worden, en niet de zorg des mensen.
 
11)steengeiten?
Zie 1 Sam. 24:3.
 
12)den arbeid
Dat is, den tijd, wanneer zij in den nood van baren zijn, om die, als zij in gevaar en smart zijn, te helpen.
 
13)Zult gij
Dat is, kunt gij verzinnen het ogenblik van hun ontvangen? Deze vragen loochenen alle sterkelijk.
 
14)vervullen,
Dat is, afdoen en volbrengen; te weten, met het dragen van hun jongen.
 
15)krommen,
Te weten, om te beter te baren.
 
16)smarten
Versta, de geboortepijnen, die in deze dieren groot zijn, en van welke zij alleen geholpen worden door de goddelijke voorzienigheid. Zie Ps. 29:9.
 
17)Wat hij
Hebreeuws, de uitspeuring, of het uitgespeurde der bergen; dat is hetgeen hij steeds zoekt op de bergen, als gras en andere groenigheid, is zijn voedsel.
No Link found
 
18)groensel na.
Dat is, groen kruid, dat in het wild wast.
 
19)Zal de eenhoorn
Versta, ganselijk niet, en dat vanwege zijn moedige en onbedwingelijke kracht. Zie Num. 23:22.
 
20)touw
Te weten, waarmede hij gebonden zou worden om het ploegwerk te doen.
 
21)voren binden?
Dat is, aan het verheven land, hetwelk in de akkers tussen twee voren is. Zie boven, Job 31:38. Doch versta hier het ploegwerk, waardoor de voren gemaakt worden, om welke oorzaak de overzetting gesteld kan worden aldus: Met zijn touw binden ter ploeging; dat is om te ploegen.
 
22)de laagten
Of, diepten, valleien, gronden. Sommigen verstaan hierdoor wederom de voren.
 
23)op hem vertrouwen,
Dat is, u verzekeren dat hij uw werk in het veld zou mogen doen, gelijk de tamme beesten wel doen, die van de mensen in het akkerwerk gebruikt worden.
 
24)uw arbeid
Dat is, uw vruchten, die gij door uw arbeid gewonnen hebt. Vergelijk boven, Job 20:18.
 
25)op hem laten?
Te weten, om te dragen, of te voeren naar de schuur. Zie Job 39:15.
 
26)wederbrengen,
Dat is, maken dat gij de gewenste vruchten genieten zult? hetwelk zou moeten geschieden met ploegen en eggen, of met de vruchten in de schuur te brengen.
 
27)de verheugelijke
Te weten, waarmede de pauwen zich verheugen en verheffen, of ook de mensen zich vermaken.
 
28)Of de vederen
Anders, of de vleugel en het geveder des ooievaars. Anders, of de vleugel van den struis en [zijn] geveder, of pluimen.
 
29)ooievaars,
Zie Lev. 11:19.
 
30)struisvogels?
Het Hebreeuwse woord notsah betekent wel een pluim, maar uit de volgende woorden van Job 39: wordt van de overzetters afgenomen dat hier te verstaan is de struis, dat is, een vogel, die met vele pluimen voorzien is. Het volgende kan op den pauw en op den ooievaar niet passen.
 
31)zij haar eieren
Te weten, de struis.
 
32)stof
Dat is, in het zand.
 
33)verwarmt.
Te weten, latende de zon daarover schijnen, opdat door haar warmte de eieren zouden uitgebroed worden. Want men schrijft dat deze vogel onaardig en zonder natuurlijken trek is tegen zijn eieren, die verlatende en de warmte der zon aanbevelende, zonder daarop te zitten.
 
34)die drukken kan,
Hebreeuws, dat; dat is, elk een van die, te weten, eieren. Alzo in het andere lid van Job 39:18.
 
35)haar jongen,
Of, haar eieren, uit welke zij jongen krijgt. Zij handelt daarmede hardelijk tegen het natuurlijke van andere vogels, om de redenen in Job 39:17,18 vermeld.
 
36)haar arbeid
Te weten, die zij heeft met haar eieren te leggen, zo God voor dezelve niet zorgde.
 
37)omdat
Te weten, van haar eieren te verliezen en daaruit geen jongen te krijgen.
 
38)heeft haar
Hebreeuws, heeft haar de wijsheid doen vergeten; dat is, de wijsheid niet gegeven, of daarvan ontbloot. Versta door deze, de natuurlijke beweging en trek, die anderen beesten van God ingestort is, waardoor zij hun jongen wel weten te bewaren, te verzorgen en buiten gevaar te brengen.
 
39)Als het tijd is,
Te weten, als zij van de jagers vervolgd wordt.
 
40)verheft
Te weten, wat boven de aarde, om haar loop te versnellen, en zo de pijlen en schichten te ontvlieden; want om de grootte en zwaarheid haars lichaams kan zij zich niet zeer hoog van de aarde oplichten.
 
41)zij belacht
Dat is, zij veracht ze, omdat zij ze door haar erge en aardige snelheid kan ontkomen. Dit is menselijker wijze van beesten gesproken; zie boven, Job 39:10.
 
42)donder bekleden?
Versta hierbij, het briesen des paards, verenigd met geruis en onstuimigheid. Vergelijk Jer. 8:6.
 
43)als een sprinkhaan?
Dat is, gelijk de mensen de sprinkhanen plegen te verschrikken en verjagen.
 
44)een verschrikking.
Dat is, een oorzaak om verschrikt te worden.
 
45)grond,
Het Hebreeuwse woord betekent wel gemeenlijk een dal, maar het wordt ook voor allerlei diepte en laagte genomen, gelijk boven, Job 39:13, voor de laagte des lands, of der voren, Spreuk. 9:18, voor de diepte des grafs; en hier voor een kuil, die van een moedig paard in de aarde gemaakt wordt.
 
46)geharnaste
Of, gewapenden. Hebreeuws, wapen, of wapening.
 
47)vreze,
Dat is, de dingen, die den mensen vrees plegen aan te jagen, als allerlei wapenen en krijgsgereedschap. Vrees voor dat te vrezen is; alzo Spreuk. 1:26, en Spreuk. 10:24; Jes. 66:4.
 
48)wederom
Hebreeuws, van het aangezicht des zwaards.
 
49)de pijlkoker,
Te weten, des gewapenden ruiters, die daarop zit.
 
50)het vlammig
Hebreeuws, vlam; maar dit woord is ook bij gelijkenis genomen voor het blinkende en glinsterende ijzer van een spies, lans en zwaard. Zie Gen. 3:24: 1 Sam. 17:7; Nah. 3:3.
 
51)slokt het
Dat is, loopt daarover met zulke snelheid en vaardigheid, dat het schijnt deze in te slikken, overmits hij, die daarop zit, het land terstond uit het gezicht verliest, alsof het van een paard opgeslokt en ingezwolgen ware. Anders, slorpt in, te weten, het stof dat het met zijn voeten maakt, of holt uit.
 
52)gelooft niet,
De zin is dat de moedige paarden in den strijd zo over en weder lopen met zulke haastigheid en moed, en zo branden om aan het gevecht en gewoel te komen, dat zij niet merken, zelfs op den slag der trompetten. Of, zij zijn zo vrolijk, wanneer zij het geluid der trompetten horen, dat zij, om zo te spreken, hetzelve kwalijk kunnen geloven. Anders, houdt zich niet vast als het geluid der bazuin gaat. Hebreeuws, de stem der bazuin.
 
53)In het volle
Hebreeuws, in de genoegzaamheid der bazuinen; dat is, als de bazuin of de trompet ten allerklaarste slaat. Of, onder de bazuin.
 
54)Heah!
Dit is een woord, betekenende het geluid van vreugde, en ook somtijds van grote moedigheid, waarmede men zijn vijand trotseert. Vergelijk Ps. 35:21,25, en Ps. 40:16; Ezech. 36:2.
 
55)der vorsten
Versta het geroep en gebaar der oversten, waarmede zij elkander in den strijd, om schrik te maken, bejegenen en aanvallen.
 
56)Vliegt
Anders, verpluimt de sperwer; dat is, verandert hij van vederen? Anders, gebruikt de sperwer vederen? dat is, vliegt hij?
 
57)verstand;
Dat is, voorzienigheid, zorg en bestuur.
 
58)naar het zuiden?
Om de koude des winters te ontvlieden, en door de warmte der zon [zo enigen menen] te verpluimen.
 
59)uw bevel,
Hebreeuws, uw mond; dat is, bevel, gebod. Zie Gen. 41:40.
 
60)scherpte
Hebreeuws, op den tand. Zo noemen de Hebreën de uitstekende hoogten der steenrotsen, die niet beklimbaar zijn. Zie 1 Sam. 14:4.
 
61)zien
Van de natuuronderzoekers wordt den arend onder het gedierte een zeer scherp en sterk gezicht toegeschreven, waardoor hij van verre en wijduit zijn aas kan bespeuren.
 
62)van verre af.
Het Hebreeuwse woord betekent niet alleen van verre, maar ook tot in vergelegen plaatsen.
 
63)bloed;
Te weten, uit de dode lichamen der mensen en der beesten, die de ouden voor hen bejagen, en bij stukken, of geheel, naardat zij die dragen kunnen, in het nest brengen.
 
64)waar verslagenen zijn,
De Heere Christus, in de plaatsen recht tevoren aan den kant getekend, ziet op deze woorden om te tonen dat de kinderen Gods door de verlichting en roering zijns Geestes, tot Hem, die door zijn dood het waarachtig en enig voedsel hunner zielen geworden is, van alle plaatsen vergaderen, gelijk de arenden door hun klaar gezicht en scherpen reuk tot de dode lichamen om hun voedsel toevliegen.
 
65)de HEERE
Te weten, nadat Hij, wat gezwegen hebbende, Job tijd gegeven had om daar intussen te spreken, en zich te verantwoorden; maar dewijl hij zweeg, is God voortgevaren. Zo is het woord antwoorden hier genomen voor het spreken van opnieuw aanvangen, of in de voorgaande rede voortgaan; zie Richt. 18:14.
 
66)onderrichten?
Dat is, wijsheid leren en overtuigen dat hij ongelijk heeft.
 
67)bestraft,
Dat is, die zijn oordelen wil tegenspreken en berispen.
 
68)ik ben
Vergelijk Gen. 32:10, en de aantekening.
 
69)leg mijn hand
Dat is, ik zwijg stil. Zie boven, Job 21:5.
 
70)Eenmaal
Hebreeuws, een; te weten, maal. Zie 2 Kron. 9:21.
 
71)tweemaal,
Een zeker getal voor een onzeker. Anders aldus: Eenmaal heb ik gesproken, en zal niet antwoorden, doch de tweede maal zal ik niet voortvaren.