1)Hethieten,
Zie Gen. 10:15, enz., en Gen. 15:19, enz.
 
2)ganselijk verbannen;
Hebreeuws, verbannende verbannen. Zie boven, Deut. 2:34.
 
3)uw dochters
In het Hebreeuws staat dit en enige navolgende woorden in het eenvoudig getal, ziende op ieder van deze volken, zonen en dochters.
 
4)opgerichte beelden verbreken,
Anders, statuen, of, pilaarbeelden.
 
5)bossen zult gij afhouwen,
Versta, de afgodische bossen, die zij ter afgoderij gesticht hebben. Zie onder, Deut. 12:3.
 
6)heilig volk den HEERE,
Dat is, een volk, uit alle volken van God afgezonderd en Hem toegeëigend, opdat Hij u, naar luid der beloften zijns verbonds, zegene en gij in zijn geboden heiliglijk [gelijk Hij, uw bondsgenoot, heilig is] volgens uw verbondsbeloften wandelt. Zie onder, Deut. 28:9; 1 Petr. 2:9.
 
7)omdat de HEERE
Hebreeuws, om, of, uit, vermits de liefde des HEEREN [tot] ulieden.
 
8)getrouwe God,
Dat is, die waarachtig is in zijn woorden, en zijn beloften zekerlijk volbrengt. Zie Jes. 49:7; 1 Cor. 1:9, en 1 Cor. 10:13; 2 Cor. 1:18; 1 Thess. 5:24; 2 Thess. 3:3; 2 Tim. 2:13; Hebr. 11:11; 1 Joh. 1:9.
 
9)in zijn aangezicht,
Dat is, in hun tegenwoordigheid, onder hun ogen, gelijk men zegt, of in het openbaar, zonder hun wereldse hoogheid, macht, of trotsheid te ontzien; en alzo dat zij des HEEREN straffende hand tegen hen moeten merken en gevoelen.
 
10)voortzetting uwer koeien,
Of, aanwas; dat is, de vrucht.
 
11)die gij kent,
Die gij aan de Egyptenaars hebt gezien. Vergelijk onder, Deut. 28:60.
 
12)verteren,
Hebreeuws, eigenlijk, eten, opeten, en alzo voorts, verteren; dat is, gij zult hen vernielen, verdelgen, zonder verschonen of schromen, gelijk de spijs niet gespaard wordt, veel weiniger een roof van een wild dier. Vergelijk onder, Deut. 31:17.
 
13)strik zijn.
Zie Exod. 23:33, en Exod. 34:12; Richt. 2:3.
 
14)Zo gij in uw hart
Dat is, zo gij bij uzelven mocht denken; alzo onder, Deut. 8:17, en Deut. 9:4, enz.
 
15)gedenkt steeds,
Hebreeuws, gedenkende gedenkt.
 
16)verzoekingen,
Zie boven, Deut. 4:34.
 
17)horzelen onder hen zenden;
Zie Exod. 23:28.
 
18)verborgen zijn.
Dat is, die zich verstoken hebben, en uw hand mogen ontkomen zijn.
 
19)midden van u,
Te weten, met zijn genade en hulp.
 
20)allengskens
Hebreeuws, een weinig, een weinig; dat is, al gemakkelijk, de een voor, de ander na.
 
21)uitwerpen;
Of, uittrekken, uitwortelen, nederstorten.
 
22)mogen te niet doen,
Of, kunnen.
 
23)tegen u vermenigvuldige.
Of, boven u.
 
24)verschrikken
Of, verbaasd maken met grote verbaasdheid.
 
25)een ban zoudt worden,
Dat is, verbannen; zie hiervan een aanmerkelijk exempel, Joz. 7:11,21,24,25,26.
 
26)datzelve is;
Te weten, het verbannen goed.
 
27)ganselijk verfoeien,
Hebreeuws, verfoeiende verfoeien, en gruwelende gruwelen.
 
28)een ban.
Dat is, ten verderf overgegeven, omdat het ter afgoderij gediend heeft.