1)stammen van Israël
Versta, gezanten van alle stammen. Zie 2 Sam. 5:3.
 
2)gebeente en uw vlees zijn wij.
Wij zijn van enen bloede, beiden gesproten uit den patriarch Jakob, en dienvolgens broeders. Zodanigen had God geboden tot koning te kiezen, Deut. 17:15. Aangaande de manier van spreken, zie Gen. 29:14.
 
3)te voren,
Hebreeuws, gisteren, ook eergisteren.
 
4)uitvoerende en inbrengende;
Dat is, die het krijgsvolk aan en van den vijand voerde, overal voorging, en beleid van zaken had, en overzulks, als een ervaren heer, tot het koninkrijk bekwaam is. Zie 1 Sam. 18:5,16, en vergelijk Num. 27:17.
 
5)gezegd:
Ten tijde uwer zalving door Samuel, beschreven 1 Sam. 16:11,12,13. Alhoewel deze woorden daar niet staan.
 
6)weiden,
Dat is, regeren met al zulke zorg, genegenheid en getrouwheid, als een goed herder, [waarop gij u verstaat] zijn schapen leidt, weidt, regeert, bezorgt en beschermt. Zie Ps. 78:70,71, en onder, 2 Sam. 7:7.
 
7)voorganger zijn over Israël.
Of, leidsman, hertog. Zie onder, 2 Sam. 6:21.
 
8)oudsten van Israël
Zie Exod. 3:16, en vergelijk Lev. 4:15, en Lev. 9:1.
 
9)een verbond
Waardoor zij wederzijds bij ede tot hun schuldige plichten werden verbonden.
 
10)aangezicht des HEEREN;
Dat is, in bijwezen des priesters met den efod bekleed, of, in een statelijke vergadering en rijksdag, met aanroeping van des Heeren naam. Vergelijk Richt. 11:11.
 
11)zalfden David tot koning over Israël.
Dit was Davids derde zalving. Zie boven, 2 Sam. 2:4.
 
12)oud
Hebreeuws, een zoon van dertig jaar.
 
13)veertig jaren
En zes maanden, gelijk uit 2 Sam. 5:5 blijkt. Van zulk een gebruik van een rond getal, zie Richt. 11:26. Anderen verstaan zes maanden onder de veertig jaren. Doch 2 Sam. 5:5 en 1 Kon. 2:11 [alwaar dezelfde jaren van Davids regering te Hebron alleen gesteld worden, zonder de zes maanden] schijnen mede te brengen dat de zes maanden zijner regering te Hebron overschieten.
 
14)toog
Zonder twijfel door Gods raad en met toestemming der gezanten en oudsten van Israël, die bij hem geweest waren, 2 Sam. 5:3.
 
15)mannen
Dat is, krijgslieden, gelijk in de voorgaande hoofstukken dikwijls.
 
16)Jeruzalem,
Tevoren genoemd Jebus, Richt. 19:10, en Salem, Gen. 14:18; Ps. 76:2,3, zijnde de plaats, die van God verkoren was om aldaar zijn naam te zetten en den stoel des koninkrijks van gans Israël op te richten, toebehorende Juda [Davids stam] en Benjamin.
 
17)Jebusieten,
Die tot dezen tijd toe Jeruzalem hadden ingenomen, of immers het meeste en sterkste deel, te weten, het slot. Zie Richt. 1:8, en Richt. 19:12.
 
18)blinden en kreupelen zullen u afdrijven;
Dien zij, [naar sommiger gevoelen] tot Davids spijt en spot de vesting in bewaring hadden gegeven, willende daarmede tonen dat de plaats van zichzelve zo vast en sterk was, dat ook kreupelen en blinden die tegen David zouden kunnen beschermen. Anders, tenzij dat gij die blinden en kreupelen wegneemt, of wegdoet; waardoor enigen verstaan der Jebusieten afgodische beelden, die zij, als patronen en beschermers, het slot toevertrouwden, noemende die blinden en kreupelen naar Davids en der Israëlieten gevoelen, maar menen dat zij wel anders zouden bevinden. Anderen verstaan door de blinden en kreupelen de soldaten van David, die zij zo verwijtelijk schelden, alsof zij zeiden: Het moesten andere krijgslieden doen dan uw volk.
 
19)de stad Davids.
Zie 2 Sam. 5:9, en 1 Kon. 2:10.
 
20)slaat,
Versta, die de eerste en voorste zal zijn in het slaan der Jebusieten. Zie 1 Kron. 11:6.
 
21)watergoot,
Of, kanaal, buis, waterleiding, sluis; dat is, binnen de vesting, waar deze watergoot, mitsgaders de lammen en blinden lagen, of waar de afgoden opgericht waren.
 
22)gehaat zijn,
Vanwege de bespotting der Jebusieten, boven, 2 Sam. 5:6. Of versta, der Jebusieten, afgoden, die Davids ziel haatte. Anders, [want de kreupelen en blinden zijn van Davids ziel gehaat], dat is, David heeft geen lam en blind volk lief, maar kloeke krijgslieden.
 
23)zal tot een hoofd en tot een overste zijn;
Deze woorden zijn tot aanvulling van Davids redenen hier ingevoegd uit 1 Kron. 11:6. Sommigen verstaan het dat men het alzo hier kan nemen, dat de belofte van beloning verzwegen kan zijn, als in het eedzweren en anderszins wel gebruikelijk is.
 
24)daarom zegt men:
Dat is, tot gedachtenis van deze aanmerkelijke geschiedenis is dit spreekwoord gebleven.
 
25)Een blinde en kreupele zal in het huis niet komen.
Of, daar is een blinde en lamme; [dat is, daar zijn blinden en lammen] hij zal er niet binnen komen. Om zo te bespotten een zorgeloze, of degenen, die op ijdele en nietige hulp trots zijnde en roemende, zich bedrogen vinden, gelijk de Jebusieten in hun roem op de blinden en kreupelen tegen David. Sommigen menen dat men te dien tijde tot ene gedachtenis besloten heeft, geen blinden en lammen binnen den burg Zion meer te laten komen. Enigen menen de zin te zijn, dat het kloeke krijgslieden moeten zijn, die een vaste plaats zullen innemen.
 
26)ging geduriglijk voort,
Hebreeuws, ging gaande en groot wordende; dat is, werd van tijd tot tijd hoe langer hoe machtiger.
 
27)heirscharen,
Zie 1 Kon. 18:15.
 
28)was met hem.
Zie Gen. 21:22, en Gen. 26:24; Num. 14:9.
 
29)Hiram,
Hebreeuws, Chiram.
 
30)Tyrus,
Hebreeuws, Tsor. Een zeer vermaarde, machtige, koninklijke koopstad, gelegen aan en in de zee bij de westelijke grenzen van den stam Aser. Zie ook Joz. 19:29.
 
31)timmerlieden,
Hebreeuws, meesters, of, kunstenaars van hout.
 
32)metselaars;
Hebreeuws, kunstenaars, of meesters van steen des wands, of wandsteen.
 
33)bevestigd had,
Dat is, hij werd door bevinding van Gods genadigen zegen en bijstand, zo in het geestelijke als lichamelijke hoe langer hoe meer versterkt en verzekerd van zijn beroep tot het koninkrijk over Israël.
 
34)om Zijns volks Israëls wil.
Dat is, ten beste van zijn kerk.
 
35)bijwijven,
Zie van bijwijven, Gen. 22:24.
 
36)Schammua,
Ook genoemd Schima, 1 Kron. 3:5.
 
37)Salomo.
Hebreeuws, Schelomoh.
 
38)Elischua
Ook genoemd Elischama, 1 Kron. 3:6.
 
39)Eljada,
Ook genoemd Beëliada, 1 Kron. 14:7.
No Link found
 
40)Als nu de Filistijnen hoorden,
Vergelijk hiermede de wederhaling van deze geschiedenis, gedaan 1 Kron. 14:8, enz.
 
41)zij David ten koning over Israël gezalfd hadden,
Te weten, de Israëlieten.
 
42)zoeken;
Om hem, als een vreselijken vijand, intijds te overvallen en met gemener hand te slaan.
 
43)toog af,
Met zijn krijgsvolk.
 
44)burg.
Om met zijn leger zich bij den burg te onthouden, totdat hij wat zeker mocht hebben besloten. Zie 1 Kron. 14:8.
 
45)Refaim.
Of, der grenzen. Zie Gen. 14:5. Dit dal lag in Juda, Joz. 15:8. Of, aan de noordelijke grenzen van Juda, in Benjamin, ten westen van Jeruzalem.
 
46)vraagde David den HEERE,
Vergelijk 1 Sam. 23:9, en 1 Sam. 30:7, en 2 Sam. 2:1, enz.
 
47)zekerlijk in uw hand geven.
Hebreeuws, gevende geven.
 
48)Baal-perazim;
Alzo naderhand van David genoemd, gelijk in het volgende verhaald wordt.
 
49)De HEERE
Of, de HEERE is door mijn vijanden heen doorgebroken, voor mijn aangezicht, gelijk een waterbreuk, of, inbreuk, doorbreking van wateren. De zin schijnt te wezen dat God door zijn macht en Davids dienst [1 Kron. 14:11] de Filistijnen had overvallen en nedergestort, gelijk wateren met macht en sterkelijk doorbreken, en alles overlopen en nedervellen; of, zo licht als water verloopt of, zo licht als water verloopt of gedeeld en verstrooid wordt, heeft God de Filistijnen van elkander verstrooid.
 
50)Baal-perazim.
Dat is, heer, of, meester, bezitter van scheuren, breuken, doorbrekingen; dat is, het plein, of effen der scheuren, de plaats der scheuren.
 
51)zij lieten
De Filistijnen, die hun afgoden hadden medegenomen, menende door derzelver tegenwoordigheid zeker victorie te bekomen.
 
52)afgoden aldaar;
Het Hebreeuwse woord betekent smarten, weedommen, omdat dit de vruchten der afgoderij zijn. Zie 1 Sam. 31:9.
 
53)namen ze op.
Om die, volgens Davids bevel, en Gods gebod [Deut. 7:25] met vuur te verbranden, gelijk uitdrukkelijk staat 1 Kron. 14:12. Anders, verbrandde ze, lieten ze opgaan [in het vuur].
 
54)weder op;
Hebreeuws, deden toe, of, voeren voort weder, of, nogmaals op te trekken.
 
55)Refaim.
Gelijk tevoren. Zie boven, 2 Sam. 5:18.
 
56)vraagde den HEERE,
Zie boven, 2 Sam. 5:19.
 
57)geruis van een gang
Dat is [gelijk sommigen verstaan], een gedruis als van marcheren, waardoor de tegenwoordigheid der heilige engelen kan worden verstaan.
 
58)rep u;
Dat is, maak u op met het krijgsvolk, om de Filistijnen aan te vallen.
 
59)uitgegaan,
Zie Richt. 4:14.
 
60)Geba
Anders doorgaans genoemd Gibea, gelegen in Benjamin. Zie Richt. 19;13, en Richt. 20:10; 1 Kron. 14:16 staat Gibeon.
 
61)te Gezer
Gelegen in Efraïm, in het westen naar de zee toe. Zie Joz. 16:10.