1) | Semaja, |
|
Zie van dezen profeet ook 1 Kon. 12:22 en de aantekening.
|
|
2) | uit oorzaak |
|
Of, vanwege. Hebreeuws, van het aangezicht. Anders, uit vrees.
|
|
3) | verootmoedigden |
|
Te weten, bekennende met het hart en belijdende met den mond de goddeloosheid en ongerechtigheid hunner zonden en de rechtvaardigheid van Gods straf.
|
|
4) | Israël |
|
Dat is, der Israëlieten, die onder het gebied van Rehabeam stonden.
|
|
5) | in kort |
|
Of, na weinig, te weten, tijds, alzo Job 32:22; Ps. 2:12, en Ps. 81:15; of, een kleine verlossing, of, wat weinigs ter verlossing.
|
|
6) | ontkoming |
|
Dat is, verlossing.
|
|
7) | niet zal uitgegoten worden. |
|
Dat is, mijn gramschap zal zover niet gaan, dat Jeruzalem zou uitgeroeid en het volk gevankelijk weggevoerd worden; gelijk eindelijk geschied is door Nebukadnezer, den koning van Babel, 2 Kon. 25, en onder, 2 Kron. 36; Jer. 52. Anders, zal niet druipen; dat is, niet lang duren.
|
|
8) | hem tot knechten zijn, |
|
Dat is, zij zullen hem de stad moeten overgeven, rantsoen betalen, laten wegnemen wat hij hebben wil, en zulke conditiën des vredes ontvangen, als het hem believen zal te geven.
|
|
9) | opdat zij |
|
Te weten, hoe gelukzalig de staat is dergenen, die Mij dienen en gehoorzamen naar mijn woord; en daarentegen hoe zwaar en rampzalig het is, de afgodische, en tirannische koningen der aarde, naar hun gierigen en hoogmoedigen lust te dienen.
|
|
10) | koninkrijken |
|
Of, aardse koninkrijken.
|
|
11) | schatten |
|
Te weten, hem [zo het schijnt] van den koning en het volk te nemen toegelaten als het rantsoen van de stad, om niet met geweld van wapenen overvallen en geplunderd te worden.
|
|
12) | hij nam alles weg; |
|
Zie 1 Kon. 14:26.
|
|
13) | der trawanten, |
|
Zie 1 Kon. 14:27.
|
|
14) | die droegen, |
|
Te weten, schilden.
|
|
15) | wachtkamer. |
|
Zie 1 Kon. 14:28.
|
|
16) | hij zich verootmoedigde, |
|
Namelijk, de koning, met bewijs van leedschap en bekering.
|
|
17) | goede dingen. |
|
Als eerstelijk de wet van Mozes; II. het woord der profeten; III. de besnijdenis; IV. nog wat van den zuiveren godsdienst; V. enige ware gelovigen en godvruchtigen, die hun weg niet bedorven hadden; om welke dingen alle God de stad nog verschoonde; gelijk Hij met Sodom zou gedaan hebben, zo zelfs maar tien rechtvaardigen daarin waren geweest, Gen. 18:32. Vergelijk hiermede boven, de aantekening 2 Kron. 12:1.
|
|
18) | Zijn Naam |
|
Zie 1 Kon. 8:29.
|
|
19) | zijn hart |
|
Hoewel de mens dit niet kan doen door de kracht zijner natuur, maar alleen door de genade der wedergeboorte, Jer. 31:18; Matth. 7:18; Joh. 15:5, zo is hij nochtans verbonden dat te doen, en strafbaar als hij het niet doet, omdat de schuld bij hem is dat hij het niet doet en niet kan doen.
|
|
20) | HEERE te zoeken. |
|
Zie boven, 2 Kron. 11:16.
|
|
21) | woorden |
|
Anders, in de boeken, of in het boek. Zie boven, 2 Kron. 9:29.
|
|
22) | Semaja, |
|
Zie 1 Kon. 12:22.
|
|
23) | Iddo, |
|
Zie boven, 2 Kron. 9:29.
|
|
24) | verhalende |
|
Anders, in het verhaal van de geslachtsregisters; of, in de geslachtsregisters; dat is, in het boek, beschrijvende de geslachten der koningen, genaamd de historie van den profeet Iddo, onder, 2 Kron. 13:22.
|
|
25) | daartoe |
|
Dat is, zijn ook in dezelfde woorden niet beschreven de krijgen, enz.
|
|
26) | in al hun dagen? |
|
Dat is, die hun levenlang geduurd hebben. Of, en de krijgen Rehabeams en Jerobeams waren al [hun] dagen; dat is, zolang als zij leefden.
|
|
27) | Abia |
|
Anders genaamd Abiam, 1 Kon. 14:31, en 1 Kon. 15:1, enz.
|
|