1) | onderwijzing, |
|
Zie Ps. 32:1.
|
|
2) | voor |
|
Of, Asafs, hetwelk men kan verstaan van Asaf zelf, of zijne nakomelingen. Zie Ps. 50:1. Sommigen menen dat Asaf zelf door den profetischen Geest deze psalm gemaakt heeft van toekomende tijden, om gebruikt te worden als deze zwarigheden Gods volk zouden overkomen.
|
|
3) | eeuwigheid? |
|
Of, voor altoos, ganselijk, ten enenmale. Zie van het Hebr. woord Ps. 13:2.
|
|
4) | toorn |
|
Of, uw neus. Verg. 2 Sam. 22:16. Anders, is rokende toorn zoveel als brandende toorn, gelijk Gods toorn dikwijls bij vuur vergeleken wordt, waarvan de rook opgaat. Zie Deut. 29:20; Ps. 80:5.
|
|
5) | schapen |
|
Zie Ps. 100:3.
|
|
6) | vergadering, |
|
Uwe gemeente, uw volk Israël.
|
|
7) | roede |
|
Dat is, Israël, dat uw erfdeel is, dat gij Uzelven als met roeden hebt toegemeten. Alzo Jer. 10:16. Verg. Deut. 32:9, en Ps. 16:5,6.
|
|
8) | voeten |
|
Of, gangen, treden; dat is, haast U, treed hard aan, om deze langdurige verwoestingen te aanschouwen en daarin te voorzien; menselijk van God gesproken.
|
|
9) | eeuwige |
|
Hebr. verwoestingen der eeuwigheid; dat is, langdurig.
|
|
10) | verdorven. |
|
Of, geschonden. Hebr. eigenlijk kwaad gemaakt.
|
|
11) | vergaderplaatsen |
|
Waar men op gezette tijden vergadert, om den godsdienst te verrichten en het woord des Heeren te horen; gelijk te dien tijde waren de tempel en de synagogen, van welke onder Ps. 74:8.
|
|
12) | gebruld; |
|
Gelijk leeuwen.
|
|
13) | hunne |
|
Met hun afgodische tekenen of krijgsbanieren hebben zij het overal vervuld, tot een teken dat zij meester over ons zijn.
|
| No Link found
|
|
14) | bekend |
|
Hebr. hij werd bekend; dat is, een ieder van de vijanden werd bekend, dat is, vermaard en beroemd, als hebbende een mannelijk feit bedreven. Verg. Spreuk. 31:23, en boven Ps. 9:17.
|
|
15) | als |
|
Dat is, zij hebben niet anders gehouwen en gekerfd, dan of ze in een bos doende waren met hout houwen.
|
|
16) | geboomte. |
|
Of, hout. Want men kan het ook nemen van het dichtgewrochte houtwerk van het heiligdom, den zin op hetzelfde uitkomende. Dan zou de overzetting aldus staan: als de bijlen omhoog, of boven aanbrengende, of als die de bijlen omhoog aanbracht, aandreef, aanvoerde; dat is, een ieder werd bekend als op zulke wijze te werk gaande, of daardoor, dat hij zo deed; omdat als, of gelijk, niet altoos ziet op enige gelijkheid, maar ook somtijds op de daad en waarheid. Zie Gen. 27:12 en Neh. 7:2.
|
|
17) | zijne |
|
Dat is, het gegraveerde of gesneden werk van het heiligdom, [waarvan Ps. 74:3] waar de gemeente plaagt te vergaderen, op welke het woord hunne schijnt te zien. Hebr. hunne openingen. Zie van ditzelfde woord Exod. 28:11.
|
| No Link found
|
|
18) | houwelen |
|
Het Hebr. woord komt van aanstoten, vallen, nedervellen, betekenende alzo een instrument, waarmede men iets afscheurt of aftrekt om neder te vellen, gelijk houwelen, haken, hellebaarden.
|
|
19) | gezet; |
|
Hebr. gezonden.
|
|
20) | ter aarde |
|
Dat is, tot den grond toe, of zij hebben haar ontheiligd, afbrekende en slechtende die ter aarde.
|
|
21) | uitplunderen; |
|
Of, onderdrukken. Van het Hebr. woord komt een ander, dat ene duif betekent, omdat zij als elks mans roof is. Anders, hunne kinderen zeggen in hun hart. Zij hebben allen, enz.
|
|
22) | vergaderplaatsen |
|
Dat is, alle synagogen en scholen der profeten, waar Gods woord gelezen en verklaard of geleerd werd.
|
|
23) | tekenen |
|
De gewone en buitengewone tekenen van Gods genadige tegenwoordigheid en gunst.
|
|
24) | profeet |
|
Verg. Ezech. 7:26; dewijl nochtans de auteur van dezen psalm een man Gods en profeet geweest is, schijnt het gevoelen dergenen zo vreemd niet te zijn, die menen dat deze psalm van Asaf of enigen anderen profeet van dien naam [gelijk dergelijke profetische voorschriften elders in Gods woord gevonden worden] gemaakt is aleer deze zwarigheden Gods volk zijn overkomen en toen de openbare godsdienst nog in zwang was, gelijk afgenomen wordt uit Ps. 74:1, om Gods kerk te dienen in verscheidene volgende tijden; eensdeels in de Babylonische gevangenschap, nadat Ezechiël heeft opgehouden te profeteren; anderdeels onder de gruwelijke tirannie van Antiochus, waarvan sommigen dit bijzonderlijk verstaan; dewijl de tijd der verlossing uit de Babylonische gevangenschap door Jeremia uitdrukkelijk was geprofeteerd. Sommigen verstaan dat deze psalm [alsook dergelijk andere] ten tijde van Antiochus gemaakt is, door een man Gods of profeet; dat is, leraar, die wel door ingeven van den Heiligen Geest Gods volk geleerd en dezen psalm gedicht heeft, maar geen zulk profeet geweest is als de anderen, die bijzonderlijk alzo genoemd zijn, omdat zij goddelijke openbaringen van toekomende dingen gehad hebben, van welken Maleachi de laatste geweest is.
|
|
25) | hoe lang. |
|
Dat is, hoelang deze ellenden en verwoestingen zullen duren.
|
|
26) | in eeuwigheid |
|
Dat is, altoos, steeds. Zie Ps. 74:1.
|
|
27) | rechterhand |
|
Met welke Gij ons zo krachtiglijk pleegt te beschutten en te verlossen; menselijk van God gesproken.
|
|
28) | boezem, |
|
Dat is, stelt ze te werk; het tegendeel wordt gezegd van dien, wien het verdriet te werken; Spreuk. 26:15.
|
|
29) | maak een |
|
Te weten van deze verwoestingen des vijands en onze ellenden. Anders, steek haar ten volle uit het midden uws boezems.
|
|
30) | zee |
|
Versta, het Rode meer of de Schelfzee.
|
|
31) | draken |
|
Dat is, der trotse oversten van Farao.
|
|
32) | koppen |
|
Dat is, de grote kop, die inplaats van velen is; gelijk de olifant behemoth, dat is beesten genoemd wordt; omdat het een zeer groot beest is. Job 40:10, enz. Of, versta door de koppen Farao's oversten.
|
|
33) | leviathans |
|
Dat is, van het grote vreeslijke zeegedierte, of den zeedraak, waarbij Farao hier vergeleken wordt en andere grote tirannen; Jes. 27:1. Verg. ook Ezech. 29:3,4,5, en Ezech. 32:2. Zie van den Leviathan Job 40:20, enz.
|
|
34) | aan het |
|
Dat is de vogelen en wilde dieren, die de dode lichamen der verdronken Egyptenaars, aan land of aan den oever gedreven zijnde [Exod. 14:30] hebben opgegeten. Alzo worden mieren, sprinkhanen, konijnen, enz, een volk en natie genoemd; Spreuk. 30:25,26; Joel 1:6. Anders kan men het ook alzo verstaan dat God zijn volk der Egyptenaren roof in de woestijn tot hun onderhoud gegeven heeft. Verg. Deut. 31:17, en Num. 14:9, met de aantekeningen.
|
|
35) | gekliefd; |
|
Dat is, den rotssteen gekliefd, dat er een fontein en beek uit voortkwam.
|
|
36) | sterkte |
|
Hebr. rivieren der sterkte.
|
| No Link found
|
|
37) | rivieren |
|
Gelijk de wateren der Jordaan, waar de kinderen Israëls op het droge zijn doorgegaan. Hij wil zeggen: Gij brengt water voort waar het niet is, en droogt het weg waar het is.
|
|
38) | licht |
|
Dat is, een lichtgevend lichaam, waardoor men hier de maan en sterren kan verstaan, om des nachts te lichten, gelijk de zon bij dag. Zie Gen. 1:16; Ps. 136:7,8, en verg. Job 31:26, alwaar door het licht de zon schijnt verstaan te worden, maar de maan uitdrukkelijk genoemd wordt.
|
|
39) | de vijand |
|
Anders, de vijand heeft gesmaad, of gehoond, o HEERE, enz.
|
|
40) | aan het |
|
Of, dezen wilden hoop. Zie van het Hebr. woord Ps. 68:11.
|
|
41) | ziel |
|
Dat is, het leven uwer kerk; die zo machteloos en weerloos is om dezen wreden hoop tegen te staan, gelijk ene tortelduif is tegen het geweld van wild gedierte; behelpende zich voorts in stilte met wenen en klagen tot God, en blijvende geestelijk en inwendiglijk schoon, eenvoudig, zachtmoedig en haren God getrouw. In welk aanzien de gelijkenis van duiven dikwijls in de Heilige Schrift gebruikt wordt. Zie boven Ps. 55:7, en Ps. 56:1, en Ps. 68:14; Hoogl. 1:15, en Hoogl. 2:14, en Hoogl. 4:1, en Hoogl. 5:12, en Hoogl. 6:9; Jes. 38:14, en Jes. 59:11; Ezech. 7:16; Hos. 11:11; Matth. 10:16.
|
|
42) | uwer ellendigen |
|
Die U toebehoren en om uws naams wil lijden. Verg. Ps. 69:27,34; en Ps. 72:2.
|
|
43) | in eeuwigheid. |
|
Dat is, voor altoos. Gelijk boven Ps. 74:1.
|
|
44) | verbond; |
|
Dat Gij met Abraham en zijn zaad gemaakt hebt, gegrond in den Messias.
|
|
45) | duistere |
|
Dat is, alle hoeken des lands zijn gelijk moordkuilen, waar de vijand alle geweld uit bedrijft.
|
|
46) | twist |
|
Zie Ps. 35:1.
|
|
47) | smaadheid, |
|
Hebr. uwer smaadheid van een dwaas.
|
|
48) | het geroep |
|
Hebr. der stem.
|
|
49) | klimt |
|
Dat is, neemt steeds toe. Verg. 1 Kon. 22:35. Of, klimt op naar den hemel tot U; gelijk Jona 1:2.
|
|