1) | henengaan |
|
Alsof hij zeiden: Ik zal vrijmoedig en onbeschroomd daarhenen treden, gesterkt zijnde door Gods almogende kracht. Of, [gelijk anderen] ik zal mij begeven in het verhaal van uw machtige daden; ik zal in die stof treden, hoewel ik het niet kan doen naar hare waardigheid.
|
| No Link found
|
|
2) | vermelden, |
|
Of, melding doen, ophalen, gedachtenis maken, houden; U alleen de eer gevende, dat Gij mij zo dikwijls en wonderlijk door uwe gerechtigheid [gelijk boven Ps. 71:2, en onder Ps. 71:19], verlost en behouden hebt.
|
|
3) | terwijl |
|
Of, tot den ouderdom en de grijsheid toe. Zie van dergelijk gebruik van het Hebreeuwse woord Job 1:18.
|
|
4) | dezen |
|
Dat is, den mensen, die nu tezamen leven. Zie Ps. 12:8.
|
|
5) | arm |
|
Dat is, uwe macht, gelijk het de profeet zelf terstond verklaart.
|
|
6) | nakomelingen |
|
Hebr. [die] komen zal.
|
|
7) | macht. |
|
Die Gij toont in mij te verlossen en mijne vijanden te verdelgen.
|
|
8) | Ook is |
|
Sommigen hechten deze woorden aan het voorgaande aldus: En uwe gerechtigheid; te weten, verkondigen, [die] tot de hoogte toe [reikt], dat is, tot de hemelen. Zie Ps. 36:6,7, of tot op het hoogste; te weten, verkondigende roem.
|
|
9) | Gij die |
|
Of, omdat Gij, of want Gij, enz. Anders, het zijn grote dingen, die Gij gedaan hebt.
|
| No Link found
|
|
10) | vele |
|
Of, grote.
|
| No Link found
|
|
11) | kwaden |
|
Dat is, ellenden hebt doen ondervinden. Zie Job 7:7.
|
|
12) | mij weder levendmaken, |
|
Anders, ons.
|
| No Link found
|
|
13) | weder |
|
Hebr. zult wederkeren, zult mij levend maken; idem Gij zult wederkeren, Gij zult mij ophalen. Hij wil zeggen: Gij pleegt zo te doen, Gij zult het nu ook doen. Verg. Ps. 85:7.
|
|
14) | mij weder ophalen |
|
Anders, ons.
|
|
15) | afgronden |
|
Dat is, uit diepe noden.
|
|
16) | rondom |
|
Hebr. Gij zult rondom gaan, of omsingelen, Gij zult mij vertroosten; dat is, Gij zult mij van alle kanten troost laten wedervaren. Verg. Ps. 45:5.
|
|
17) | Heilige |
|
Gelijk Ps. 78:41, en Ps. 89:19, enz. Dat is, Gij, die de heiligheid zelve zijnde, uw volk heiligt en van uw volk geheiligd wordt, dat is, voor heilig erkend, geroemd, heiliglijk geëerd en van alle afgoden afgezonderd wordt. Zie Lev. 20:8,26; Jes. 8:13; Matth. 6:9, enz.
|
|
18) | want zij |
|
David triomfeert door geloof, als ziende voor ogen zijner vervolgers ondergang. Anders, wanneer zij beschaamd, wanneer zij schaamrood geworden zijn.
|
|
19) | kwaad |
|
Gelijk boven, Ps. 71:13.
|
|