1)is goed,
Dat is, het staat of betaamt den kinderen Gods wel.
 
2)dewijl Hij
Anders: want het is lieflijk.
 
3)de lof is betamelijk.
Hij wil zeggen: Het betaamt den kinderen Gods den Heere te loven. Of, de lof des Heeren is in zichzelf een schone zaak.
 
4)De HEERE bouwt
Dat is, God is de eerst auteur, fondamentlegger, opbouwer, behoeder en bewaarder der kerk.
 
5)verdrevenen.
Of, verstrooiden. Zie Jak. 1:1, en 1 Petr. 1:1. Verg. Deut. 30:3,4; Jes. 11;12, en Jes. 56:8; Joh. 11:52.
 
6)Hij geneest de
Zie de aantekening bij Ps. 30:3, en Ps. 34:19, en Ps. 51:19.
 
7)Hij verbindt hen
Dat is, Hij geneest hunne wonden, gelijk Luk. 4:18; verg. met Jes. 61:1, en met Ezech. 43:16.
 
8)Hij noemt ze
Of, Hij roept die allen bij namen.
 
9)van veel kracht;
Hebr. veelvoudig, of groot van kracht.
 
10)Zijns verstands
Dat is, het is onmogelijk te begrijpen of uit te spreken, hoe groot en menigvuldig zijn verstand en zijne wijsheid is. Zie Jes. 40:28.
 
11)de zachtmoedigen
Zie de aantekening bij Ps. 10:17.
 
12)Zingt den
Hebr. antwoord den Heere. Dat is, zingt den Heere, gelijk de een den andere antwoord gevende. Zie Exod. 15:21, en Exod. 32:18.
 
13)Die de hemelen
Als ten tijde van den profeet Elis geschied is; 1 Kon. 18:45.
 
14)gras op de
Van het woord gras, zie de aantekening bij 1 Kon. 18:5.
 
15)zijn voeder
Hebr. zijn brood.
 
16)jonge raven,
Hebr. de zonen der raaf. Zie de aantekening bij Job 39:3.
 
17)des paards;
17) aan de benen des
 
18)Jeruzalem!
18) Sion! loof
 
19)Hij maakt de
Dat is, Hij beschut en beschermt de stad, in welke gij woont, en Hij bewaart haar voor alle geweld en aanslagen des vijands. Dit was een teken van Gods gunst en liefde tot zijn volk Israël, als ook een teken van Zions vastigheid en sterkte. Zie het tegendeel hiervan Ps. 107:16; Jes. 45:2; Jer. 51:30; Klaagl. 2:9; Amos 1:5.
 
20)Die uw landpalen
Dat is, het is de Heere, die u vrede geeft aan alle hoeken en einden uws lands. Zie Jes. 60:18.
 
21)vette der tarwe.
Verg. Deut. 32:14, en zie de aantekening bij Ps. 81:17.
 
22)Zijn bevel
Hebr. zijne rede, of zijn zeggen, zijn woord; dat is, zijn bevel. Versta hier die heimelijk en inwendige kracht, die God aan de aarde en bomen geeft om vruchten voort te brengen, elken boom en gewas naar zijnen aard.
 
23)Zijn woord loopt
Zo haast als God bevel of woord uitgaat, straks gehoorzamen Hem alle schepselen der wereld.
 
24)Hij geeft sneeuw
De sneeuw en de wol zijn elkander gelijk in kleur, lichtheid en gedaante.
 
25)Zijn ijs heen
Versta hierbij den hagel, of de bevroren hagelstenen.
 
26)wie zou bestaan
Alsof hij zeide: Als het God belieft, Hij zendt zulk een gestrenge koude, dat geen creatuur die verdragen kan.
 
27)Hij zendt Zijn
Zie boven Ps. 147:15.
 
28)doet ze smelten;
Te weten, de vorst en het ijs, of de stukken ijs.
 
29)Zijn wind waaien,
Te weten, een wrmen wind, die kracht heeft om het ijs te doen smelten.
 
30)de wateren vloeien
Te weten, die wateren, welke straks tevoren ijs waren.
 
31)Hij maakt
De zin is: Een ieder kan uit de bovenverhaalde werken wel afnemen hoe groot de macht Gods is; maar Hij doet zijne kerk nog veel grotere genade, haar gevende zijne wet en heilige geboden, om haar leven naar dezelve aan te stellen.
 
32)Jakob Zijn
32) Israël Zijn
 
33)Alzo heeft Hij
Anders: Alzo heeft Hij geen heidenen gedaan. Hebr. allen volk, of alle heidenen niet, enz. In dusdanige manier van spreken wordt alle niet meermalen gebruikt voor gene, gelijk Ps. 103:2, en Ps. 143:2.
 
34)en Zijn rechten,
Anders: daarom kennen zij zijne rechten niet.
 
35)Hallelujah!
Met dit woord begint en eindigt deze psalm, gelijk ook doen de psalmen Ps. 146: en Ps. 148: en Ps. 149: en Ps. 150.