1) | den zoon van Jotham, |
|
Dat is, welke Jotham was de zoon van Uzzia.
|
|
2) | den zoon van Uzzia, |
|
Dat is, welke Jotham was de zoon van Uzzia.
|
|
3) | den koning van Juda, |
|
Dit ziet op Achaz.
|
|
4) | Syrie, |
|
Hebreeuws, Aram; die een van de zonen van Sem geweest is, Gen. 10:22. Uit hem zijn de Syriërs gesproten.
|
|
5) | Pekah, |
|
Hij is een goddeloos afgodendienaar geweest, die zijnen koning Pekaja heeft omgebracht; 2 Kon. 15:25,28.
|
|
6) | hij vermocht |
|
Te weten de koning van Syrië, die den krijg voerde, en den koning van Israël te hulp gekomen was, en, naar sommiger gevoelen, hoofdaanlegger van dezen krijg was, alhoewel het den naam had dat hij den koning van Israël te hulp kwam.
|
|
7) | den huize Davids |
|
Dat is, den koning Achaz en den voornaamsten heren van het rijk; of zijnen bloedverwanten.
|
|
8) | De Syriers |
|
Dat is, de Syriërs verlaten zich op de hulp der Efraïmieten; zij zijn het eens geworden om gelijkerhand u te overvallen. Hebreeuws, Aram; dat is Syrië rust op, enz.
|
|
9) | op Efraim, |
|
Dat is, op de tien stammen der Israëlieten. Gelijk Ps. 78:9, en Ps. 80:3, en onder Jes. 7:17; onder welke de stam van Efraïm de voornaamste was, bij welken ook de koningen van Israël hun hof hielden, te weten binnen Samaria.
|
|
10) | zijn hart en het hart |
|
Te weten het hart van den koning Achaz. Deze vrees is gesproten uit een kwade conscientie, ongeloof en misvertrouwen.
|
|
11) | Achaz tegemoet, |
|
Daarom wordt de profeet eigenlijk tot Achaz gezonden, omdat hij inzonderheid bevreesd was en omdat dit den welstand van het rijk betrof.
|
|
12) | Schear-jaschub, |
|
Dit is te zeggen: Het overblijfsel zal wederkeren; te weten uit een algemenen ondergang of gevangenschap; of zal zich bekeren. Hieruit blijkt dat dezen zoon, uit Gods bevel, dien naam gegeven is; profetischer wijze, om het volk de belofte van God in gedachtenis te brengen, aangaande de wederkering van enigen uit het volk. Zie onder Jes. 10:21, en vergelijk onder Jes. 8:3, en Hos. 1:4,6,9.
|
|
13) | het einde |
|
Zie van de rest van Jes. 7:3 de aantekening 2 Kon. 18:17.
|
|
14) | Wacht u, |
|
Te weten van te vrezen.
|
|
15) | die twee staarten |
|
Aldus noemt de profeet verachtzaamlijk den koning van Syrië en den koning van Israël, en hij geeft te kennen dat hun toorn [die als een brandend vuur scheen te zijn en alsof zij de gehele wereld zouden in brand gebracht hebben] weinig te achten was en haast vergaan of gene kracht meer hebben zou, hen vergelijkende bij een hout, dat schier verbrand was en weinig of geen vuur meer had, maar alleenlijk nog rook van zich gaf. De koning van Syrië was bijna uitgebrand, of ten onder gebracht door Joas, den zoon van Joahas; 2 Kon. 13:25. De koning van Israël was schier teniet gekomen door inlandse muiterij en krijg, 2 Kon. 15:10,14,16, en zij beiden door Pul, den koning van Assyrië, 2 Kon. 15:19, en 1 Kron. 5:26.
|
|
16) | van den zoon van Remalia; |
|
De profeet verwaardigt zich niet hem bij zijnen naam te noemen, of den titel van koning te geven, bedoelende nochtans Pekah, den koning van Israël, zoon van Remalia.
|
|
17) | de Syrier |
|
Aldus noemt de profeet verachtelijk Rezin, den koning van Syrië.
|
|
18) | met Efraim |
|
Dat is, met de tien stammen van Israël.
|
|
19) | tegen Juda, |
|
Te weten tot in het land Juda.
|
|
20) | het verdriet aandoen, |
|
Te weten door de lange belegering der stad Jeruzalem, alzo dat zij genoodzaakt worden zich eindelijk in onze handen over te geven. Anders: verdrietig maken, of moede maken.
|
|
21) | en het onder ons |
|
Zij geven te kennen dat hun voornemen was het land van Juda in tweeën te scheuren en onder hen beiden te delen, en in hun beider naam den zoon van Tabeal daarin stadhouder te maken.
|
|
22) | Tabeal |
|
Wie deze Tabeal of zijn zoon geweest is, is onzeker; het is gelooflijk dat hij een Syriër van voortreffelijken huize en een vermaard krijgsman geweest is.
|
|
23) | Het zal niet bestaan, |
|
Te weten het kwaad, dat die beide koningen voorhebben. Het zal niet in het werk gesteld worden. Zie Job 22:28, gelijke manier van spreken.
|
|
24) | Damaskus |
|
Dat is, Damaskus zal de hoofdstad des koninkrijks van Syrië zijn.
|
|
25) | Rezin |
|
De zin is: Rezin zal hoofd of regent zijn en blijven alleen te Damaskus, maar niet te Jeruzalem, gelijk hij en zijne bondgenoten zich inbeelden; hun voornemen zal niet gelukken, elkeen zal binnen de bepaling zijns lands blijven.
|
|
26) | zal Efraim |
|
Dat is, zij zullen geen eigen koninkrijk, noch staat, of landsregering op hun eigen hand meer hebben, zover is het vandaar, dat zij hun rijk zouden vermeerderen met den aanwas van het land van Juda of enig deel daarvan. Deze verwoesting is ten dele geschied door Salmanasser, 2 Kon. 17:3, maar ten volle door
|
|
27) | En de HEERE |
|
Anders, daarom.
|
|
28) | te spreken |
|
Te weten door mij, zijn profeet, omdat hij zag dat Achaz deze belofte geen geloof gaf, noch ook zijn volk, hetwelk genoegzaam bleek aan hun sidderen en beven.
|
|
29) | u |
|
Dat is, tot uw best, namelijk tot versterking van uw geloof in hetgeen u straks beloofd is.
|
|
30) | een teken |
|
Waaruit gij kunt vernemen dat God een profeet tot u gezonden heeft, die de waarheid spreekt.
|
|
31) | eis beneden |
|
Dat is, bid dat God u een wonderteken geve, òf op de aarde, òf aan den hemel. Hebreeuws, maak den eis diep, of maak [hem] hoog naar boven.
|
|
32) | Ik zal het niet |
|
Te weten een teken van den Heere.
|
|
33) | ik zal den HEERE |
|
Dit spreekt Achaz op huichelachtige wijze, als een huichelaar, kwanswijs ik wil niets doen tegen Gods gebod, Deut. 6:16, opdat ik God niet vertoorne. God verbiedt dat men uit ongeloof of met een kwaad voornemen een teken van Hem verzoeken zal; maar Hij verbiedt niet dat men uit gehoorzaamheid en naar Gods bijzonder bevel, tot versterking van het geloof een teken begere. Zie de aantekening Deut. 6:16.
|
|
34) | hij: |
|
Te weten de profeet Jesaja.
|
|
35) | gij, huis van David! |
|
Te weten gijlieden, die ontaard zijt, niet volgende de godzalige voetstappen van David. Hieruit is af te nemen dat de naasten bij den koning Achaz zowel ongelovigen waren, en het teken zowel verwierpen als hijzelf.
|
|
36) | is het ulieden |
|
De zin is: Totnogtoe hebt gij mij en andere profeten des Heeren klein geacht, ja veracht, onze vermaningen niet gelovende noch aannemende; maar nu zijt gij God den Heere zelfs lastig of moeilijk, dewijl gij de genade, die Hij u aanbiedt, veracht.
|
|
37) | Daarom |
|
Te weten dewijl gijlieden het aangeboden teken versmaadt en evenwel de gelovige versterking in het geloof van node hebt; zo zal God een wonderlijk teken geven.
|
|
38) | Zie, |
|
Dit wordt vermaant tot naarstige opmerking van hetgeen er gezegd zal worden, en dit is de zin: God zal zekerlijk de belofte van het zenden van zijnen Zoon, die in de volheid des tijds, uit den stam van Juda, van ene maagd zal geboren worden, volbrengen; daarom zal Hij ook die belofte nog veel meer kunnen en willen voltrekken, die Hij doet, belangende de verlossing uit de handen en macht der vijanden; die gaat de geestelijke en eeuwige verlossing aan, deze alleen de lichamelijke en tijdelijke verlossing.
|
|
39) | een maagd |
|
Of, die maagd.
|
|
40) | Zijn naam |
|
Anders: gij [o maagd] zult zijnen naam Immanuel heten; hiermede beduidende dat Christus naar het vlees geen vader hebben zou, die hem den naam geven zou, gelijk de vaders hunnen kinderen plegen te doen; Luk. 1:63.
|
|
41) | IMMANUEL heten. |
|
Dat is, God met ons, waar God en waar mens, die de mensen weder met God verzoenen, ja als verenigen zal.
|
|
42) | Hij eten, |
|
Te weten, de zoon der maagd. De zin is: Hij zal opgevoed worden in zijne kinderjaren gelijk andere kinderen, opdat men zie en daaruit merke dat Hij van dezelfde natuur is, waarvan andere kinderen zijn.
|
|
43) | totdat Hij |
|
Dat is, totdat Hij kome tot de jaren van zijn verstand en des onderscheids, dat Hij het goede van het kwade wete te onderscheiden.
|
|
44) | eer dit Knechtje |
|
Deze woorden zijn, naar veler gevoelen, geen gevolg van de naastvoorgaande woorden, sprekende van de menswording des Zoons Gods, maar de profeet spreekt hier weder van de verlossing, die hij Achaz beloofd heeft, aangaande de bescherming der Israëlieten tegen hunne vijanden. En door het jonge knechtje kan men hier verstaan des profeten zoontje Schear-Jaschub, hetwelk hij op bevel van God met zich genomen had, Jes. 7:3; of enig ander kind, alrede geboren, of korts geboren te worden; want op Christus kunnen deze woorden niet zo wel passen; de profeet hier sprekende van een korten tijd, in welken die beide koningen zouden omkomen, daar Christus eerst vele jaren hierna geboren en in deze wereld verschenen is. Sommigen nochtans duiden Jes. 7:16 ook op den Heere Christus, in zulken zin, dat deze profetie in zo korten tijd zou vervuld worden, als er zou wezen tussen de geboorte van Christus en de jaren zijns onderscheids.
|
|
45) | zal |
|
De zin is: Die twee koningen zullen niet alleen het land van Juda niet innemen, maar zij zullen binnen kort zelf omkomen.
|
|
46) | dat land, |
|
Te weten het land van Israël en van Syrië, vanwaar den koning Achaz alle ellende en verderf was overkomende.
|
|
47) | waarover |
|
Of, daar gij een afkeer van hebt. Om de reden straks verhaald.
|
|
48) | gij verdrietig zijt, |
|
O koning Achaz.
|
|
49) | van zijn twee koningen. |
|
Hebreeuws, van het aangezicht zijner twee koningen; te weten Pekah en Rezin. Deze beide koningen zijn kort na deze profetie, gelijk sommigen rekenen, met een geweldigen dood omgekomen, gelijk te zien is 2 Kon. 15:30, en 2 Kon. 16:9; eer Achaz vier volle jaren was koning geweest.
|
|
50) | hoedanige |
|
Te weten, zware, bedroefde, jammerlijke dagen.
|
|
51) | dat Efraim |
|
Dat is, van dien tijd af, dat de tien stammen gescheurd zijn van den stam van Juda, ten tijde van Rehabeam en Jerobeam, waarvan te lezen is 1 Kon. 12; en hier wordt Efraïm alleen genoemd, maar de tien stammen Israëls gemeend, niet alleen omdat Efraïm geweest is de voornaamste der tien stammen, maar ook daarom, omdat die scheuring uit den stam van Efraïm eerst haar oorsprong genomen heeft, en omdat Jerobeam uit dien stam afkomstig was, die de eerste koning over Efraïm en de andere negen stammen geweest is, 1 Kon. 12.
|
|
52) | door |
|
Te weten, zal de Heere zulks doen. De Joden verlieten zich zeer op de koningen van Assyrië, en bij name Achaz, gelijk te zien is 2 Kon. 16:7. Maar hier dreigt hen God dat Hij hen allermeest door den koning van Assyrië zou laten straffen en verderven, namelijk [zo enigen menen] door Nebukadnezar, die toen ook Assyrië onder zijne heerschappij gebracht had. Zie onder Jes. 7:20. Doch enigen verstaan hier Tiglath Pilneser, waarvan te lezen is 2 Kron. 28:20; anderen Sanhebrib, waarvan gesproken wordt 2 Kon. 18:13, enz.
|
|
53) | te dien dage |
|
Te weten, in welken Hij besloten heeft u en uwe nakomelingen te straffen.
|
|
54) | toesissen |
|
Dat is, Hij zal hen met sissen, schuifelen, of fluiten tot zich doen komen; zie boven Jes. 5:26.
|
|
55) | vliegen, |
|
Aldus noemt hij de Filistijnen; Idumeën en Moren, die aan de grenzen van Egypte hunne woonplaatsen hadden. Zie de vervulling dezer profetie 2 Kon. 19:9, en 2 Kron. 28:17. De profeet noemt dat volk vliegen, ten aanzien van hun grote menigte; bijen, zo vanwege het steken met den angel en hun groot getal, als vanwege hunne ervarenheid in den krijg en kunst van een leger in orde te stellen. Vergelijk Deut. 1:44; Ps. 118:2.
|
|
56) | de bijen |
|
|
|
57) | zij zullen komen, |
|
Te weten, die vliegen en die bijen.
|
| No Link found
|
|
58) | rusten |
|
Of, nederliggen. De zin is: De legers der vijanden zullen zich nederleggen in alle plaatsen van het ganse Joodse land, zo in de bekwame als in de onbekwame plaatsen, zij zijn diep, of hoog, vruchtbaar of onvruchtbaar.
|
| No Link found
|
|
59) | geprezen plaatsen. |
|
Anders, lofwaardige; dat is vruchtbare.
|
| No Link found
|
|
60) | een gehuurd |
|
Te weten, door den koning Achaz gehuurd, om hem te beschermen tegen de Syriërs en Israëlieten. Zie 2 Kon. 16:7,8. De zin is: Gij hebt gezondigd, stellende uw vertrouwen op den koning van Assyrië, maar Ik zal u door denzelve straffen.
|
|
61) | der rivier is, |
|
Versta, de rivier Eufraat.
|
|
62) | door den koning |
|
Niet juist door denzelfden koning van Assyrië, dien Achaz gehuurd had, te weten Tiglat-Pilneser; want, of hij wel gezegd wordt Achaz benauwd te hebben, 2 Kron. 28:20,21, nochtans heeft hij het Joodse volk zo grote schade niet aangedaan als hun God hier dreigt; derhalve is dit te verstaan van een anderen koning van Assyrië. Enigen verstaan dat hier gesproken wordt van verscheidene koningen van Assyrië, die de een voor, de ander na, het Joodse volk jammerlijk geplaagd hebben, gelijk gedaan heeft Sanherib, Esar-haddon, en eindelijk Nebukadnezar. Zie 2 Kon. 18, 2 Kon. 19, 2 Kron. 24: en 2 Kron. 25, en 2 Kron. 33. Doch die overgrote schade en ellende, waarvan hier gesproken wordt, schijnt op niemand anders, immers op niemand volkomenlijker te passen dan op Nebukadnezar, die, een machtig leger hebbende, gedaan heeft hetgeen de profeet hier dreigt. Zie 2 Kon. 24, 2 Kon. 25. Deze koning Nebukadnezar, koning van Babylonië, wordt hier genoemd de koning van Assyrië, omdat hij Assyrië onder zijne heerschappij gebracht had.
|
|
63) | het hoofd, |
|
Te weten het haar van het hoofd en de voeten; dat is, hij zal allen man kwalijk behandelen, niemand verschonende.
|
|
64) | den baard |
|
Door den baard wordt te verstaan gegeven het sieraad en de aanzienlijkheid onder de gemeente van het Joodse volk; zie de volvoering 2 Kon. 24, 2 Kon. 25.
|
|
65) | een koetje |
|
Of, een jonge koe, of vaarskalf van een rund.
|
|
66) | in het leven |
|
Of, opgevoed zal hebben; namelijk zonder dat de vijanden hem dezelve zullen benomen of geslacht hebben.
|
|
67) | twee schapen; |
|
Of, twee geiten; hij stelt een zeker getal voor een onzeker. De zin is: Weinig melkbeesten zullen melk genoeg geven voor die weinige mensen, die daar zullen overig gebleven zijn.
|
|
68) | geven zullen, |
|
Hebreeuws, maken; zie boven Jes. 5:10.
|
|
69) | boter |
|
Te weten de volheid, als niemand wetende aan wien hij de melk en boter verkopen zal, het land van zijne inwoners ontbloot zijnde; of dewijl hij tehuis niet vele mede-eters hebben zal, want zij zullen van de vijanden verslagen of verdreven zijn.
|
|
70) | die overgebleven |
|
Te weten na zoveel verwoestingen en moorderijen.
|
|
71) | in het midden |
|
Te weten van het Joodse land.
|
|
72) | boter en honig eten. |
|
Maar van andere eetwaren zal er niet veel ten beste zijn, het gehele land onbebouwd liggende.
|
|
73) | iedere plaats, |
|
De zin is: Het ganse land, zelfs de allervruchtbaarste plaatsen en die allerbest plachten gebouwd te worden, zullen woest liggen.
|
|
74) | duizend wijnstokken |
|
Dat is, vele. Hebreeuws, duizend wijnstok; gelijk wij zeggen; duizend man.
|
|
75) | van duizend zilverlingen, |
|
Van duizend zilverlingen; dat is, waard duizend zilverlingen.
|
|
76) | zal moeten gaan; |
|
Te weten om zich te verweren tegen de wilde dieren, die zich bij menigten in de distelen en doornen zullen ophouden, nadat het land verwoest en ledig, onbewoond en onbebouwd zal liggen. Dit is het, dat God den overtreders zijner wet dreigt; Lev. 26:22.
|
|
77) | het ganse land |
|
En dienvolgens zal er niet veel ten beste zijn aan koren en andere eetwaren.
|
|
78) | al de bergen, |
|
Te weten wijnbergen en andere vruchtbare plaatsen, die men pleegt te bezaaien, of te beplanten en te bepoten.
|
|
79) | pleegt |
|
Te weten om daarna met wijnstokken te beplanten.
|
|
80) | die zullen wezen |
|
Te weten bergen en landerijen, die goede en vele vruchten plachten te dragen.
|
|
81) | tot inzending |
|
Dat is, dat men de ossen of klein vee, hetzij schapen of geiten, inschikke. Zie Exod. 22:5. Anders aldus: Aangaande al de bergen, die met houwelen zullen omgehakt worden, daar zal de vrees der doornen en distelen niet komen, maar, enz. In dezen zin, dat de mensen zich nergens zullen kunnen bergen dan op hoge bergen, waar zij nog plaats zullen bereiden om enig vee daarin te zenden.
|
|