1) | uw Schepper, |
|
Dat is, die u geschapen, tot zijn volk gemaakt en wedergeboren heeft door zijn Heiligen Geest, u roepende tot zijne kennis, naar zijn welgevallen, opdat gij Hem zoudt zijn een uitverkoren volk, geëigend tot zijne eer; zie Ef. 2:10.
|
|
2) | o Jakob! |
|
O gij mijn uitverkoren volk van Israël.
|
|
3) | Israël! |
|
O gij mijn uitverkoren volk van Israël.
|
|
4) | vrees niet, |
|
Ofschoon gij een tijdlang in de Babylonische gevangenschap en in het land uwer vijanden zult moeten zijn.
|
|
5) | Ik heb u verlost; |
|
Te weten uit het geweld des duivels, namelijk door Christus; en Ik zal u verlossen uit de Babylonische gevangenschap.
|
|
6) | Wanneer gij |
|
Dat is, als gij in nood en gevaar zijt, zo zal Ik u verlossen, en Ik zal altijd uw beschutter en beschermer zijn; zie de aantekening 2 Sam. 22:17.
|
|
7) | door het vuur |
|
Te weten het vuur der tegenheden en der plagen; gelijk Job 15:30.
|
|
8) | de Heilige Israëls, |
|
Dat is, die heilige God, dien de Israëlieten, als hun God, heiliglijk behoorden te eren en te dienen.
|
|
9) | Egypte, |
|
De zin is: Ik heb u verschoond, en Ik heb de Moren gelijk de Egyptenaars [als tot uw losgeld] overgegeven en laten onderdrukken; zie boven Jes. 20:4,5.
|
|
10) | Seba |
|
Dat is, de Sabeërs, die van Seba afkomstig zijn; zie Gen. 10:7.
|
|
11) | tot uw losgeld |
|
Of, tot uw rantsoen; zie Spreuk. 21:18.
|
|
12) | in uw plaats. |
|
Of, voor u; zie Spreuk. 11:8, en de aantekening aldaar.
|
|
13) | Van toen af, |
|
Te weten van dien tijd af, toen Ik u uit Egypte gevoerd heb.
|
|
14) | dat gij kostelijk |
|
Dat is, dat gij mijn lief eigendom geworden zijt. Zie Exod. 19:5.
|
|
15) | Ik heb u liefgehad; |
|
Ik heb u mijne liefde bewezen door vele en menigerlei weldaden.
|
|
16) | mensen |
|
Te weten de Egyptenaars, Moren en Sabeërs, Jes. 43:3.
|
|
17) | in plaats |
|
Dat is, voor uw leven.
|
|
18) | uw zaad |
|
Dat is, uwe nakomelingen, te weten in het geloof, die Ik tot de gemeenschap mijner kerk roepen zal.
|
|
19) | van den opgang |
|
Dat is, Ik zal mij ene gemeente verzamelen uit alle gewesten des aardbodems.
|
|
20) | brengen, |
|
Niet alleen naar het vlees uit de Babylonische gevangenschap, maar ook naar den geest en uit de helse gevangenschap.
|
|
21) | van den ondergang. |
|
Dat is, Ik zal mij ene gemeente verzamelen uit alle gewesten des aardbodems.
|
|
22) | zonen |
|
Dat is, de gelovigen.
|
|
23) | Een ieder, |
|
Dat is, alle kinderen Gods, want de kinderen dragen den naam huns vaders.
|
|
24) | dien Ik |
|
Gelijk boven Jes. 43:1.
|
|
25) | gemaakt heb. |
|
Of dien Ik heerlijk en voortreffelijk gemaakt heb; zie de aantekening Ps. 100:3.
|
|
26) | het blinde volk, |
|
Dat is, het volk, dat van nature blind is en niet ziet in goddelijke zaken.
|
|
27) | ogen heeft, |
|
Te weten vleselijke of lichamelijke, maar geen geestelijke ogen, die door den Heiligen Geest verlicht zijn.
|
|
28) | de doven, |
|
Te weten die van nature het woord en den wil Gods niet horen of verstaan.
|
|
29) | oren hebben. |
|
Te weten lichamelijke oren, maar geen geestelijke oren.
|
|
30) | Laat al de heidenen |
|
Dit zijn de woorden des Heeren.
|
|
31) | wie onder hen |
|
Wat god is er onder hen en onder al degenen, die de afgoden aanhangen, die enz.?
|
|
32) | zal dit verkondigen? |
|
Te weten hetgeen Ik ulieden voorzeg van de verlossing uit de Babylonische gevangenschap, en voorts van de geestelijke verlossing door Christus.
|
|
33) | laat hen ons |
|
Te weten de afgoden der heidenen.
|
|
34) | de vorige dingen, |
|
Dat is, wat er voorbijgegaan is. Veel minder kunnen zij voorzeggen wat er nog geschieden zal. Zie boven Jes. 41:22. De Heere bewijst met deze woorden dat Hij alleen de ware God is.
|
|
35) | laat hen hun getuigen |
|
Te weten om aan te wijzen en te betuigen, dat zij toekomende dingen voorzegd hebben.
|
|
36) | opdat zij |
|
Dat is, opdat het blijke dat zij met der waarheid zich voor goden uitgeven.
|
|
37) | Het is de waarheid. |
|
Te weten dat zij goden zijn.
|
|
38) | Mijn getuigen, |
|
Om te betuigen dat Ik een waarachtig God ben, overmits Ik zulke dingen gedaan en voorzegd heb, die gene afgoden kunnen doen of voorzeggen.
|
|
39) | Mijn knecht, |
|
Te weten de profeet Jesaja en andere profeten, die zulks uit mijnen mond tevoren hebben verkondigd. Enigen verstaan hier door dezen knecht Jezus Christus, gelijk boven Jes. 42:1.
|
|
40) | dat voor Mij |
|
De zin is: Ik alleen ben de enige en eeuwige ware God.
|
|
41) | geformeerd is, |
|
Versta hierbij, gelijk de afgoden, die van mensenhanden geformeerd zijn, niet van of uit zichzelven bestaande, gelijk Ik de ware God van eeuwigheid besta.
|
|
42) | Ik ben de HEERE, |
|
Te weten de ware en van zichzelven eeuwig bestaande God. Zie boven, Jes. 41:4; Gen. 2:4.
|
|
43) | Ik heb verkondigd, |
|
Te weten mijn volk, dat Ik het zou helpen.
|
|
44) | geen vreemd |
|
Te weten heeft het verkondigd, noch gedaan, dat Ik ulieden heb verkondigd en dat Ik onder ulieden gedaan heb.
|
|
45) | eer de dag was, |
|
Dat is, vóór dien tijd, eer de eerste dag geworden is, dat is, vóór het begin der wereld aan.
|
|
46) | keren? |
|
Of, afwenden; dat is, wie zal mij verhinderen te doen hetgeen Ik te doen eens besloten en mij voorgenomen heb; Job 9:12, en Jes. 14:27.
|
|
47) | heb Ik |
|
Dat is, Ik zal zekerlijk zenden. De profeten spreken dikwijls van hetgeen nog geschieden zal alsof het alreeds geschied ware.
|
|
48) | naar Babel |
|
Te weten Cyrus, met de Perzen en Meden. Dezen heeft God daarom naar Babel gezonden, en heeft die stad laten verdelgen, opdat de Joden uit de Babylonische gevangenschap zouden verlost worden.
|
|
49) | allen vluchtig |
|
Anders: grendelen; dat is, de macht der Chaldeën, die de Joden als met deuren en grendels besloten en vasthielden.
|
|
50) | in de schepen, |
|
Hebreeuws, in de schepen van hun gejuich, of geschrei. Aldus noemt hij die grote en voortreffelijke schepen der Chaldeën, met welke zij den Eufraat, Tiger en andere rivieren bezeilden en bedwongen; doch daarna in en met dezelve moesten vluchten voor de Perzen en Meden, zonder twijfel met geschrei of geween.
|
|
51) | de Schepper |
|
Gelijk Jes. 43:1.
|
|
52) | zee |
|
Zie Exod. 14.
|
|
53) | de sterke |
|
Versta, de Rode zee en de Jordaan. Zie Exod. 14; Joz. 3.
|
|
54) | maakte; |
|
Hebreeuws, gaf.
|
|
55) | Die wagenen |
|
Dit schijnt te zien op den optocht van Farao tegen Israël naar het Rode meer. Anders: die, enz. voortbrengt. Duidende dit op God, door wiens macht allen, die zich stellen tegen de verlossing, welke het Hem believen zal zijn volk te bewijzen, zullen tezamen te schande en ten verderve gebracht worden.
|
|
56) | voortbracht; |
|
Die door zijn goddelijke voorzienigheid Farao en de Egyptenaars daartoe gebracht heeft, dat zij met hunne wagens en paarden tot in de Rode zee de Israëlieten zijn nagevolgd, alwaar zij tezamen zijn verdronken en omgekomen. Zie Exod. 14:3,4, enz.
|
|
57) | zij nedergelegen, |
|
Te weten de Egyptenaars. Anders: zij zullen nederliggen; te weten de Chaldeën en Babyloniërs.
|
|
58) | niet weder |
|
Te weten hier in dit tijdelijke leven.
|
|
59) | een vlaswiek |
|
Vergelijk boven Jes. 42:3.
|
|
60) | Gedenkt |
|
Hij wil zeggen dat de verlossing door Christus, die door de verlossing uit de Babylonische gevangenschap werd afgebeeld, zo heerlijk en voortreffelijk zal zijn, dat de verlossing der Israëlieten uit Egypte, die eertijds geschied is, bij dezelve niet zou te vergelijken zijn. Zie Jer. 16:14, enz., en Jer. 23:7.
|
|
61) | wat nieuws maken, |
|
Dat is, wat voortreffelijks, iets dat tevoren nimmer is gehoord of gezien geweest.
|
|
62) | nu zal het |
|
Dat is, in korteren tijd.
|
|
63) | uitspruiten, |
|
Dat is, in het werk gesteld worden; ene manier van spreken, genomen van de kruiden en bloemen, die uit de aarde spruiten.
|
|
64) | zult gijlieden |
|
Dat is, zekerlijk, gijlieden zult dit weten.
|
|
65) | Ik zal in de woestijn |
|
De zin is: Ik zal mijne kerk wonderbaar verlossen en bewaren, gelijk Ik eertijds mijn volk wonderbaar door de woestijn heb gevoerd en uit een steenrots water heb gegeven; Exod. 17:6.
|
|
66) | Het gedierte |
|
Hij wil zeggen: Alle creaturen, zelfs de onvernuftige dieren, zullen mij, elk op zijne wijze, deshalve roemen en prijzen. Het is een oneigen en verbloemde manier van spreken, daartoe dienende om aan te wijzen de overgrote genade, die God zijnen uitverkorenen in Christus bewijzen zou.
|
|
67) | de jonge struisen; |
|
Gelijk Jes. 13:21.
|
|
68) | gij hebt Mij |
|
De Heere wil zeggen dat zij het met hunne vroomheid niet verdiend hadden dat Hij hen verlossen zou, want dat zij hem naar behoren niet gediend hadden. Alsof Hij zeide: Het heeft tot mijne eer en tot mijn dienst niet gestrekt, dat gij zoveel moeite gedaan hebt, met zoveel offeranden te slachten, onderhoudende zeer nauw de ceremoniën der wet; zoveel het uiterlijke aangaat hebt gij dit gedaan om de sleur te houden, zonder geloof, en dienvolgens tegen mij, dat is, met overtredingen tegen mij en tot mijn verdriet; zie Jes. 43:24. Anders: om mijnentwil; zie 1 Sam. 15:22; Jes. 1:11.
|
|
69) | als gij u |
|
Of, maar gij zijt mijner moeder geweest.
|
|
70) | Mij hebt gij |
|
Te weten als gij vele offeranden hebt geslacht, en alzo scheent mij te dienen, aangezien het zonder geloof en boetvaardigheid des harten geschied is.
|
|
71) | het kleine vee |
|
Te weten schapen en geiten.
|
|
72) | spijsoffer, |
|
Hebreeuws, mincha; zie Lev. 2.
|
|
73) | met wierook. |
|
Dat is, met veel offerens van u te eisen, zie Jes. 1:11; bij de offeranden placht men wierook te gebruiken; zie Lev. 2.
|
|
74) | kalmus |
|
Dit gebruikte men in het reukwerk; zie Jer. 6:20.
|
|
75) | gedrenkt; |
|
Of, bevochtigd, dronken gemaakt; dat is, met vreugde en genoegen verheugd en vervuld; gelijk Spreuk. 5:19; Jer. 31:14.
|
|
76) | arbeid |
|
Of, moeite gemaakt. Hebreeuws, doen dienen; dat is, gij zijt mij lastig geweest. Zie Jes. 1:14.
|
|
77) | met uw zonden, |
|
Dat is, met uwe huichelarij, met onderdrukkingen van uwen naaste, enz., vergelijk Jes. 1:15, enz.
|
|
78) | uw overtredingen |
|
Vergelijk Ps. 51:3.
|
|
79) | om Mijnentwil, |
|
Niet om uwer verdiensten wil, maar om mijner eer wil, opdat Ik worde bekend te zijn een barmhartig en getrouw God.
|
|
80) | Maakt Mij |
|
Of, doe mij gedenken; te weten indien gij meent dat het zo niet is, maar meen dat gij het met mij wèl gemaakt hebt; is dit uwe mening, zo breng mij in den zin uwe goede werken, die gij meent dat Ik vergeten heb. Maar men zal bevinden dat gij arme zondaars zijt, gelijk uwe voorvaders van den beginne geweest zijn.
|
|
81) | gerechtvaardigd |
|
Te weten indien gij de rechtzaak tegen mij wint.
|
|
82) | Uw eerste vader |
|
Te weten Adam, van wien ulieden de zonde is aangeërfd.
|
|
83) | uw uitleggers |
|
Versta, de priester, die verordineerd waren om offeranden te doen, voor het volk te bidden en het volk uit de wet te onderwijzen. Anders: uwe middelaars; dat is, degenen, die als tusschensprekers tussen mij en ulieden zich stellen, om mij met ulieden te verzoenen, gelijk eertijds zijn geweest Mozes en Aäron, de hogepriesters, en andere priesters en Levieten.
|
|
84) | zal Ik |
|
Of, mocht Ik wel; te weten als Ik met ulieden en met hen zou handelen naar verdiensten, en niet naar mijne goedertierenheid.
|
|
85) | de oversten |
|
Dat is, de priesters. Zie Jer. 35:4.
|
|
86) | Jakob |
|
Dat is, de Joden, of het volk van Israël.
|
|
87) | Israël |
|
Dat is, de Joden, of het volk van Israël.
|
|