1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66


1De last1) van Babel, dien Jesaja,2) de zoon van Amoz, gezien heeft.
2Heft op3) een banier,4) op een hogen berg; verheft5) een stem tot hen; beweegt6) de hand omhoog, dat zij7) intrekken8) door de deuren der prinsen.9)
3Ik heb10) aan11) Mijn geheiligden bevel gegeven;12) ook heb Ik tot13) Mijn toorn geroepen Mijn helden,14) de vrolijken15) Mijner hoogheid.
4Er is een ruisende stem op de bergen,17) gelijk18) eens groten volks; een stem19) van gedruis der koninkrijken, der verzamelde heidenen; de HEERE der heirscharen monstert20) het krijgsheir.
5Zij komen uit verren lande,21) van het einde22) des hemels; de HEERE en de instrumenten23) Zijner gramschap, om dat ganse land te verderven.
6Huilt gijlieden,24) want de dag25) des HEEREN is nabij; hij komt26) als een verwoesting van den Almachtige.
7Daarom27) zullen alle handen28) slap worden, en aller mensen hart29) zal versmelten;30)
8En zij zullen31) verschrikt worden, smarten en weeen zullen hen aangrijpen, zij zullen bang zijn als een barende vrouw; een iegelijk32) zal over zijn naaste verbaasd zijn; hun aangezichten33) zullen vlammende aangezichten zijn.
9Ziet, de dag34) des HEEREN komt, gruwelijk, met verbolgenheid en hittigen toorn,35) om het land36) te stellen37) tot verwoesting, en deszelfs38) zondaars daaruit te verdelgen.
10Want de sterren39) des hemels en zijn gesternten40) zullen haar licht niet laten lichten; de zon zal verduisterd worden, wanneer zij41) zal opgaan, en de maan zal haar licht niet laten schijnen.
11Want Ik zal42) over de wereld43) de boosheid bezoeken,44) en over de goddelozen hun ongerechtigheid; en Ik zal den hoogmoed der stouten doen ophouden, en de hovaardij der tirannen zal Ik vernederen.
12Ik zal maken, dat een man dierbaarder45) zal zijn dan dicht goud,46) en een mens dan fijn goud van Ofir.47)
13Daarom48) zal Ik den hemel49) beroeren, en de aarde zal bewogen worden van haar plaats, vanwege de verbolgenheid des HEEREN der heirscharen, en vanwege den dag50) Zijns hittigen toorns.
14En een iegelijk zal zijn als een verjaagde ree, en als een schaap,51) dat niemand vergadert; een iegelijk52) zal naar zijn volk53) omzien, en een iegelijk zal naar zijn land vluchten.
15Al wie gevonden wordt,54) zal doorstoken worden, en al wie daarbij55) gevoegd is, zal door het zwaard vallen.
16Ook zullen hun kinderkens voor hun ogen verpletterd56) worden; hun huizen zullen geplunderd, en hun vrouwen geschonden worden.
17Ziet, Ik zal de Meden57) tegen hen verwekken, die het zilver58) niet zullen achten, en aan het goud zullen zij geen lust hebben.
18Maar hun bogen zullen de jongelingen verpletteren, en zij zullen zich niet ontfermen over de vrucht59) des buiks; hun oog zal de kinderen niet verschonen.60)
19Alzo zal Babel, het sieraad61) der koninkrijken, de heerlijkheid, de hovaardigheid der Chaldeen, zijn gelijk62) als God Sodom en Gomorra omgekeerd heeft.
20Daar63) zal geen woonplaats64) zijn in der eeuwigheid, en zij zal niet bewoond worden van geslacht tot geslacht; en de Arabier65) zal daar geen tent spannen, en de herders zullen er niet legeren.
21Maar daar zullen nederliggen de wilde dieren66) der woestijnen, en hun huizen zullen vervuld worden met schrikkelijke67) gedierten, en daar zullen de jonge68) struisen wonen, en de duivelen69) zullen er huppelen.
22En wilde dieren70) der eilanden zullen in zijn71) verlaten72) plaatsen elkander73) toeroepen, mitsgaders de draken in de wellustige paleizen; hun tijd toch is nabij om te komen, en hun dagen zullen niet vertogen worden.