1) | hij gebood |
|
Te weten, Jozef.
|
|
2) | beker, |
|
Dit schijnt een beker geweest te zijn, hoog, ruim en diep, en van grote waarde, hebbende zijn naam van de rondte en hoogte.
|
|
3) | kleinsten, |
|
Te weten, van Benjamin.
|
|
4) | met het geld |
|
Dat is, wat hij om spijs te kopen medegebracht had.
|
|
5) | deze niet, |
|
Te weten, beker.
|
|
6) | waarbij |
|
Of, waardoor hij gewisselijk ervaren of bevinden zal; te weten, wat gij voor lieden zijt. Hebr. waarnemende waarnemen zou. Het Hebreeuwse woord betekent wel somtijds iets door ijdele en ongeoorloofde kunsten waarnemen, om verborgen dingen te openbaren, of te voorzeggen, gelijk Lev. 19:26; 2 Kon. 21:6; maar het betekent ook dikwijls iets voorzichtiglijk vernemen, of bevinden, en door gewisse tekenen naspeuren, gelijk boven, Gen. 30:27; 1 Kon. 20:33, en aldus is het hier genomen. Anders, waarvan hij zekerlijk vernemen zal, en alzo Gen. 44:15.
|
|
7) | diezelve |
|
Te weten, de woorden, die Jozef hem bevolen had.
|
| No Link found
|
|
8) | zij zeiden |
|
Dat is, een van hen zeide in aller naam; daarom volgt: Mijn heer, niet, onze heer.
|
| No Link found
|
|
9) | zulke woorden? |
|
Hebr. naar diezelve woorden.
|
| No Link found
|
|
10) | dat zij |
|
Hebr. van te doen naar ditzelve woord, of, zaak.
|
| No Link found
|
|
11) | dat hij |
|
Dat is, niet alleen zal de dief sterven, maar ook wij altegaâr slaven zijn; zie boven, Gen. 43:17. Zo spreken zij meer vrijmoediglijk, omdat zij zich geen kwaad bewust waren, dan voorzichtig, geen achterdenken hebbende op enig bedrog, hetwelk hun zou mogen aangedaan zijn, gelijk tevoren met het geld, noch op de droefenis, die hun vader hierdoor zou overkomen.
|
|
12) | nu ook alzo, |
|
Anders, is nu ook recht, enz.
|
|
13) | naar uw |
|
Versta dit van het onderzoek; want de straf, die zij zelf op zich genomen hadden, matigt hij.
|
|
14) | onschuldig |
|
Dat is, vrij van straf en onverhinderd mogen wederkeren; zie Exod. 20:7, en Exod. 34:7.
|
|
15) | beginnende |
|
Dit deed hij met opzet om hen te langer in pijn, en te meer buiten bedenken te houden; want hij wist wel in wiens zak de beker was, want hij zelf had hem er in gedaan.
|
|
16) | scheurden |
|
Te weten, van droefenis, over de misdaad, die Benjamin scheen gedaan te hebben, en van vrees, zowel om de straf, die Jozef hem opleggen mocht, als om de zwarigheid, die hun vader hierdoor overkomen zou. Zie van het scheuren der klederen boven, Gen. 37:29.
|
|
17) | hij was nog |
|
Te weten, Jozef, om de uitkomst van deze zaak af te wachten.
|
|
18) | waarnemen |
|
Zie boven, Gen. 44:5.
|
|
19) | wat zullen |
|
Anders, waarmede zullen wij ons rechtvaardigen? Het Hebreeuwse woord [gelijk ook een ander van enerlei oorsprong] betekent vrijachten, en spreken, en onschuldig verklaren, even wanneer iemand voor een rechter van een misdaad bericht zijnde, vrijgesproken wordt; zie deze betekenis, Exod. 23:7; Deut. 25:1; Ps. 51:6; Spreuk. 17:15; Jes. 5:23; verg. Matth. 11:9; Rom. 3:20; Gal. 2:16, en Gal. 3:8, enz.
|
|
20) | gevonden; |
|
Dat is, Hij heeft haar door zijn voorzienigheid opgemerkt, en nu aan het licht gebracht. Versta dit niet van deze daad, waaraan zij zich niet schuldig kenden, maar van enige andere, over welke hun conscientie wroegde en die God nu strafte.
|
|
21) | in wiens hand |
|
Dat is, bij wien.
|
|
22) | Och, mijn |
|
Zie boven, Gen. 43:20.
|
|
23) | gij zijt |
|
Hebr. gelijk gij, gelijk Farao; dat is, gij zijt van zo groot aanzien en vermogen als Farao, wiens persoon gij representeert, zodat ik u gelijken eerbied schuldig ben als den koning zelven. Zie deze manier van spreken boven, Gen. 18:25. Juda noemt hier en in de volgende verzen zijn broeder Jozef zijn heer; tienmalen noemt hij zichzelven, zijn vader en zijn broeders Jozefs knechten. Hetgeen hij wel doet uit nederigheid en eerbied, maar tegelijk vervult hij Jozefs dromen, boven, Gen. 37:7,9.
|
|
24) | jongeling |
|
Verg. boven, Gen. 37:3. Het woord Jeled betekent wel geheel zeer jonge kinderen, ja zelfs ook, die maar pas geboren zijn, gelijk boven, Gen. 21:8; Exod. 1:17, en Exod. 2:8; maar het wordt ook gebruikt van redelijk bejaarden, als van Jozef, toen hij zeventien jaren oud was, boven, Gen. 37:30; van al de kinderen van Jakob, toen Ruben omtrent veertien jaren oud was, boven Gen. 33:1, en hier van Benjamin, toen hij omtrent vier en twintig jaren oud was.
|
|
25) | des ouderdoms, |
|
Dat is, die in den ouderdom van den vader geboren is.
|
|
26) | sla. |
|
Of, zette. Dat is, dat Ik hem aanschouwen mag, om de waarheid van uw woorden te beproeven; zie boven, Gen. 42:15,16. Somtijds wordt deze manier van spreken gebruikt voor genade, of, gunst bewijzen, gelijk Jer. 39:12, en Jer. 40:4.
|
|
27) | kunnen verlaten; |
|
Want de vader zal dat niet toelaten.
|
|
28) | hij sterven. |
|
Te weten, de vader.
|
|
29) | zult gij |
|
Hebr. niet toedoen, of, voortvaren, om mijn aangezicht te zien. Zie boven, Gen. 43:5.
|
|
30) | huisvrouw |
|
Te weten, Rachel. Zie onder, Gen. 46:19.
|
|
31) | twee gebaard |
|
Te weten, twee zonen, Jozef en Benjamin.
|
|
32) | is gewisselijk |
|
Hebr. verscheurende verscheurd geworden. Hier verstaat Jozef eerst wat zijn broeders hun vader hadden wijs gemaakt; zodat hij in dezen tijd nog niet anders wist, of Jozef was verscheurd.
|
|
33) | ten grave |
|
Zie boven, Gen. 37:35, en onder, Gen. 44:31.
|
|
34) | zijn ziel aan |
|
Dat is, wien hij met zeer innerlijke en hartgrondelijke toegenegenheid liefheeft, en als zijn eigen hart bemint. Zie dergelijke manier van spreken, 1 Sam. 18:1.
|
|
35) | uw knecht |
|
Dat is, ik.
|
|
36) | bij mijn vader, |
|
Hebr. van bij mijn vader; dat is, zoals het enigen verklaren, toen hij van mijn vader aftoog.
|
|
37) | zal ik tegen |
|
Dat is, ik zal schuldplichtig en strafwaardig bij mijn vader blijven, al de dagen mijns levens, gelijk boven, Gen. 43:9; zie aldaar de aantekeningen.
|
|
38) | laat toch |
|
Juda betoont hier zonderling een bekommering over zijn vader, en liefde tot zijn broeder Benjamin.
|
|
39) | uw knecht |
|
Dat is, mij.
|
|
40) | overkomen zou. |
|
Hebr. vinden; dat is, overkomen, wedervaren, bejegenen, ontmoeten; zie deze manier van spreken Exod. 18:8; Deut. 4:30; Esth. 8:6; Job 31:29, enz. Dit ganse verhaal van Juda heeft het hart van Jozef zo geraakt en ontstoken, dat hij zich niet langer heeft kunnen bedwingen zonder te wenen, en zich aan zijn broeders te ontdekken.
|
|