1) | zag dat er |
|
Dat is, hoorde en vernam uit het algemeen gerucht, en bemerkte uit het koren, dat vandaar gebracht werd.
|
| No Link found
|
|
2) | koren in |
|
Of, lijftocht. Het Hebreeuwse woord heeft zijn oorsprong van breken, omdat de honger door lijftocht, en voornamelijk door brood verbroken wordt.
|
|
3) | ziet gij |
|
Als radelozen, die met gedurig denken en dralen den tijd vast slijten, en tot niets zekers besluiten, noch in de zaak doen.
|
|
4) | hij zeide: |
|
Te weten, bij zichzelven; dat is, hij dacht; zie boven, Gen. 20:11.
|
|
5) | het verderf |
|
Of, een dodelijk ongeval; gelijk zijn broeder Jozef tevoren bejegend was, dien Jakob meende dood te zijn.
|
|
6) | onder degenen |
|
Hebr. in het midden der komenden; dat is, nevens anderen, of in het gezelschap van anderen, die mede uit het land Kanaän kwamen, om koren te kopen. De reden wordt terstond in de volgende woorden bijgevoegd.
|
|
7) | bogen zich |
|
Om hem politieke eer te bewijzen; zie boven, Gen. 18:2, en verg. hiermede de voorzegging van Jozefs dromen, Gen. 37:7,8.
|
|
8) | hield zich |
|
Om door dit middel te komen tot het onderzoek van hun staat en gelegenheid en bijzonderlijk van zijn vader en broeder.
|
|
9) | hard met hen, |
|
Zie onder, Gen. 42:9,11,12. Dit heeft hij gedaan, eensdeels om te verstaan hoe het met zijn vader en broeder Benjamin gesteld was; anderdeels om hen op te wekken tot de bekentenis der zonde, die zij jegens hem begaan hadden.
|
|
10) | waar het |
|
Hebr. de blootheid des lands; dat is, waar het land bloot, open, of onsterk is, waar de vijand zou mogen inkomen, om enige plaatsen in te nemen, of het land af te lopen en te verderven.
|
|
11) | Wij uw |
|
Hier komt nu Jozef te verstaan, waarom het hem in de ganse ondervraging te doen was.
|
| No Link found
|
|
12) | kleinste is |
|
Hebr. de kleine; dat is, de jongste, namelijk, Benjamin; verg. boven, 19, de aantekeningen op vs. 31, Gen. 19:31.
|
|
13) | de ene is |
|
Namelijk, Jozef; welken zij meenden dood te zijn, gelijk blijkt onder, Gen. 42:22, en Gen. 44:20.
|
| No Link found
|
|
14) | wat ik tot u |
|
Omdat zij gemeld hadden van twee andere broeders, van wie de een nog zou leven, zo dringt hij te meer op zijn voorgaande voorwaarde, een middel zoekende om zijn broeder bij hem te krijgen.
|
|
15) | Hierin zult |
|
Dat is, hieraan zal ik zien, of gij de waarheid gesproken hebt en ter goeder trouw handelt, dan of gij verspieders zijt.
|
|
16) | zo waarlijk |
|
Hebr. Farao's leven, of, Farao leeft. Dit is een onvolmaakte reden die men aldus kan volmaken: Zo zeker het is, dat Farao leeft, alzo zeker is het, wat ik u zeg; verg. 1 Sam. 1:26. Anderen nemen deze woorden voor een eed, naar de wijze der Egyptenaars gedaan, bij Farao's leven; zodat Jozef uit menselijke zwakheid [gelijk den vromen ook kan gebeuren] die mede zou gevolgd hebben.
|
|
17) | indien gij |
|
Dit schijnt nu een eed te zijn, gedaan naar de wijze der Hebreën, waardoor men dan verstaan moet: God doe mij dit, of dat, zo gij, enz.; zie boven, Gen. 14:23, en verg. 1 Sam. 17:55; 2 Kon. 2:2; Ezech. 33:11.
|
|
18) | gevangen; |
|
Hebr. gebonden; dat is, middelertijd zult gij hier gevangen blijven.
|
|
19) | zo waarlijk als |
|
Zie de aantekeningen op het voorafgaande vs., Gen. 42:15.
|
|
20) | zette hen |
|
Hebr. verzamelde hen.
|
|
21) | Doet dit, |
|
Dat is, doet zoals ik u zeggen zal, zo zult gij zorgdragen voor uw leven en welvaart, opdat gij niet voor verspieders gehouden en gestraft wordt.
|
|
22) | uwer broeders |
|
Hebr. een ulieder broeder.
|
| No Link found
|
|
23) | het koren |
|
Hebr. het koren des hongers uwer huizen; dat is, hetgeen nodig is voor den honger uwer huisgezinnen.
|
|
24) | Voorwaar wij |
|
Anders, immers, evenwel. Alsof zij zeiden, of wij het al zoeken te verbergen, zo gevoelen wij wel dat God onze misdaad nu thuiszoekt.
|
| No Link found
|
|
25) | toen hij ons |
|
Dat is wel door Mozes niet verhaald, hfdst. 37, Gen. 37, maar hier bekennen zij het, dit aldus geschied te zijn.
|
|
26) | zijn bloed, |
|
Dat is, de schuld en de straf van zijn dood. Zie 1 Kon. 2:32,33, enz. Aldus is bloed zoeken of eisen, straffen en wreken; zie 2 Kron. 24:22; Ezech. 3:18; Luk. 11:50. Het schijnt wel dat zij allen gemeend hebben dat Jozef dood was. Doch zij mogen dit Ruben al dien tijd wijsgemaakt hebben, daar hij er niet bij was, toen Jozef verkocht werd; zie boven, Gen. 37:29.
|
|
27) | hoorde: |
|
Dat is, verstond, zie boven, Gen. 11:7.
|
|
28) | want daar |
|
Jozef hield zich alsof hij de Hebreeuwse spraak niet verstond, om des te weiniger door zijn broeders herkend te worden.
|
|
29) | wendde hij |
|
Eensdeels door de kracht van bloed en geboorte, anderdeels over de woorden, die zijn broeders over hem tezamen gesproken hadden.
|
|
30) | Simeon |
|
Simeon was de naast-oudste der zonen Jakobs, die, naar sommiger gevoelen, Jozef het hardst was gevallen, en mede de voornaamste geweest is in den moord van Sichem. Ruben, de oudste, wordt verschoond, omdat hij minder schuld had in de mishandeling aan Jozef, en de bekwaamste was om zijn broeders naar huis te geleiden.
|
|
31) | bond hem |
|
Te weten, door zijn dienaren en trawanten, wien hij dit belastte.
|
|
32) | zakken met |
|
Het Hebr. woord beduidt allerlei vaten, gereedschap, of tuig, waar men iets inpakt of doet.
|
|
33) | hun geld |
|
Hebr. hun zilverlingen, of, gelden.
|
|
34) | deed hun alzo. |
|
Of, hij deed hun alzo.
|
|
35) | ontging |
|
Hebr. ging hun hart uit; dat is, de kracht huns harten week van hen, evenals wanneer iemand in onmacht valt. Verg. 1 Kon. 10:5, met de aantekeningen.
|
|
36) | verschrikten, |
|
Zie boven, Gen. 27:33.
|
|
37) | de een tot |
|
Hebr. de man tot zijn broeder.
|
|
38) | Wat is dit, |
|
Of, hoe heeft ons God dit gedaan? Zij oordelen uit dit en al het voorgaande, dat God op hen vergramd was.
|
|
39) | al hun |
|
Alles, behalve hetgeen zij verbergen, om hun vader niet te zeer te verschrikken.
|
|
40) | hij heeft |
|
Hebr. hij heeft ons gegeven, geleverd, of, gesteld.
|
|
41) | neemt voor |
|
Hebr. neemt den honger uwer huizen; zie boven, Gen. 42:19.
|
|
42) | handelen. |
|
Zie boven, Gen. 34:10.
|
|
43) | en zij waren |
|
Zorgende dat men hen van diefstal zou beschuldigen, vrg. onder, Gen. 43:18.
|
|
44) | Simeon |
|
Hij houdt het er voor, alsof hij hem reeds kwijt is, vrezende dat hij niet lichtelijk uit de gevangenis zou geraken, of ook in perijkel zijns levens stond.
|
|
45) | Dood |
|
Deze voorslag was onwettelijk en onnatuurlijk, daarom neemt Jakob dien niet aan.
|
|
46) | twee mijner |
|
Twee van de vier, die onder genoemd worden, Gen. 46:9.
|
|
47) | zijn broeder |
|
Zoals hij meende; zie boven, Gen. 37:33,35.
|
|
48) | overgebleven; |
|
Te weten, van de kinderen van Rachel.
|
|
49) | verderf |
|
Zie boven, Gen. 42:4.
|
|
50) | mijn grauwe |
|
Hebr. mijn grauwigheid, grijzigheid.
|
|
51) | ten grave |
|
Zie Gen. 37:35.
|
|