| 1) | dan | 
 | 
  Dat is, blijft volstandig zonder afwijken. Zie 1 Cor. 16:13.
 | 
|   | 
| 2) | in de vrijheid, | 
 | 
  Namelijk van de dienstbaarheid der wet, waarvan in de voorgaande  hoofdstukken is gesproken.
 | 
|   | 
| 3) | Christus vrijgemaakt | 
 | 
  Namelijk die ons van den vloek en dwang der wet, en al de  ceremoniën der wet vervuld en afgedaan heeft. Zie Joh. 8:36.
 | 
|   | 
| 4) | wederom met | 
 | 
  Gelijk gij tevoren de dienstbaarheid der afgoden onderworpen  zijt geweest, en daarvan verlost, neemt niet wederom een nieuwe  dienstbaarheid van ceremoniën aan. Zie Gal. 4:8.
 | 
|   | 
| 5) | het juk der dienstbaarheid | 
 | 
  Dat is, de zware en moeilijke onderhouding der ceremoniën, welke  Petrus, Hand. 15:10, noemt een ondragelijk juk.
 | 
|   | 
| 6) | bevangen. | 
 | 
  Dat is, gelijk als met zelen en strikken daaraan gebonden en  vast gemaakt; ene gelijkenis, genomen van de ossen, die men het  juk aan de hoornen vastbindt, om hen te dwingen.
 | 
|   | 
| 7) | ik Paulus zeg u, | 
 | 
  Namelijk die een apostel ben van Jezus Christus, niet van mensen  noch door mensen, maar van God zelf daartoe geroepen. Zie Gal.  1:1, Hij stelt dan zijn apostolische autoriteit tegen het  aanzien van de valse apostelen.
 | 
|   | 
| 8) | zo gij u laat besnijden, | 
 | 
  Grieks zo gij besneden wordt; namelijk met zulk ene mening, dat  de besnijdenis nog ter zaligheid nodig is, en dat gij daardoor  zult gerechtvaardigd worden.
 | 
|   | 
| 9) | dat Christus u niet | 
 | 
  Dat is, dat gij dan geen deel hebt aan de gerechtigheid van  Christus. Want al diegenen, die hun eigen gerechtigheid zoeken  op te richten en aan de gerechtigheid Gods niet onderworpen  zijn, Rom. 10:3, en die de besnijdenis nog houden als  noodzakelijk, die verzaken daarmede dat Christus volbracht heeft  hetgeen daardoor afgebeeld was.
 | 
|   | 
| 10) | die zich laat besnijden, | 
 | 
  Grieks die besneden wordt, gelijk tevoren Gal. 5:2.
 | 
|   | 
| 11) | een schuldenaar is | 
 | 
  Dat is, dat hij daarmede zichzelven verplicht en verbindt.
 | 
|   | 
| 12) | de gehele wet te doen. | 
 | 
  Dat is, de ganse wet in alles volkomenlijk te onderhouden om  door de wet gerechtvaardigd te worden; hetwelk, dewijl niemand  doet of nu doen kan, zo zijn allen, die in de wet hunne  gerechtigheid zoeken, den vloek onderworpen; Deut. 27:26; Jak.  2:10.
 | 
|   | 
| 13) | ijdel geworden, | 
 | 
  Grieks gij zijt verijdeld of vernietigd van Christus; dat is,  hoewel gij Christus' gerechtigheid wilt mengen met de wet, zo  zal dat u niet mogen baten, alzo zulke vermenging onmogelijk is;  en de gerechtigheid van Christus teniet gedaan wordt, zo de  gerechtigheid uit de wet is; Gal. 2:21.
 | 
|   | 
| 14) | wilt worden; | 
 | 
  Grieks gerechtvaardigd wordt.
 | 
|   | 
| 15) | van de genade | 
 | 
  Dat is, van de gunst Gods, en dienvolgens van al de weldaden  Gods, die daaruit vloeien, als daar zijn de krachtige beroeping,  het geloof, vergeving der zonden, rechtvaardigmaking,  heiligmaking en het eeuwige leven. Want door de werken èn door  de genade gerechtvaardigd te worden, kunnen tezamen niet  bestaan; Rom. 11:6.
 | 
|   | 
| 16) | vervallen. | 
 | 
  Dat is, zoudt vervallen, zo gij door de wet wilt gerechtvaardigd  worden. Of dit spreekt hij niet ten aanzien van de ware  gelovigen, die nimmermeer van de genade Gods ten enenmale nog  eindelijk vervallen, 1 Petr. 1:5; 1 Joh. 3:9, maar ten aanzien  van de huichelaars, die in de genade Gods schenen te staan, en  gezegd worden van dezelve te vervallen, wanneer zij bekend en  openbaar worden, dat zij in de genade Gods nimmer gestaan  hebben; 1 Joh. 2:19.
 | 
|   | 
| 17) | wij | 
 | 
  Namelijk gelovigen uit de Joden, wien de wet gegeven was;  hoeveel te meer behoort dan gij, die uit de heidenen zijt, en de  wet niet gehad hebt, ook door het geloof en niet door de wet de  rechtvaardigheid te zoeken; Gal. 2:15,16.
 | 
|   | 
| 18) | verwachten | 
 | 
  Dat is, vertrouwen dat wij de rechtvaardigheid hebben en de  vrucht van die, welke wij nu hopen, zekerlijk zullen verkrijgen;  Rom. 8:24; Tit. 2:13.
 | 
|   | 
| 19) | door den Geest, | 
 | 
  Namelijk van God, van die dit vertrouwen in ons werkt.
 | 
|   | 
| 20) | uit het geloof, de | 
 | 
  Namelijk in Christus, waarmede wij de verdiensten van Christus  aannemen. En niet uit de werken der wet.
 | 
|   | 
| 21) | in Christus Jezus | 
 | 
  Dat is, nu in het rijk van Christus onder het Nieuwe Testament;  om een Christen te zijn.
 | 
|   | 
| 22) | besnijdenis enige | 
 | 
  Dat is, al de ceremoniën en voordelen, die den Joden eertijds  gegeven waren.
 | 
|   | 
| 23) | kracht noch | 
 | 
  Namelijk om te rechtvaardigen.
 | 
|   | 
| 24) | voorhuid, maar | 
 | 
  Dat is, onbesneden te zijn, dat vordert en schaadt niet ter  zaligheid. Zie Rom. 3:30.
 | 
|   | 
| 25) | het geloof, | 
 | 
  Namelijk heeft alleen die kracht, als zijnde een werking,  waardoor wij de gerechtigheid van Christus aannemen en  deelachtig worden.
 | 
|   | 
| 26) | door de liefde | 
 | 
  Dat is, door betoning van de werken der liefde jegens God en de  naasten. Waarmede het ware geloof onderscheiden wordt van de  uiterlijke belijdenis des lgeoofs van de huichelaars, hetwelk  een dood geloof is, en niet kan zalig maken. Zie Jak.  2:14,20,26. Met deze beschrijving beantwoordt hij ook de  lastering der valse leraars, die leerden dat de leer van de  rechtvaardigmaking door het geloof alleen zorgeloze en goddeloze  mensen maakt.
 | 
|   | 
| 27) | werkende. | 
 | 
  Of, werkachtig en dadig zijnde.
 | 
|   | 
| 28) | liept wel; | 
 | 
  Namelijk in de loopbanen des rechten geloofs, dat is,  vasthoudende aan de rechte leer der rechtvaardigmaking en der  Christelijke vrijheid; ene gelijkenis van degenen, die om strijd  in de loopbaan lopen. Zie 1 Cor. 9:24,26; Filipp. 3:14.
 | 
|   | 
| 29) | wie heeft u verhinderd | 
 | 
  Dat is, uw loop opgehouden en als afgesneden. Dit vraagt hij,  als zich verwonderende over hun grote onstandvastigheid in de  zuivere leer, en meteen legt hij hiervan de voornaamste schuld  op de verleiders, om hun te tonen dat hij geloofde, dat zij uit  zwakheid en niet uit boosheid zondigden, en om alzo hen te beter  te gewinnen.
 | 
|   | 
| 30) | de waarheid | 
 | 
  Namelijk van de rechtvaardigmaking der mensen uit genade, door  het geloof, zonder de werken; Gal. 2:5.
 | 
 | No Link found
 | 
|   | 
| 31) | niet gehoorzaam te zijn? | 
 | 
  Dat is, niet aan te nemen, niet te geloven, en niet  standvastiglijk daarbij te blijven.
 | 
|   | 
| 32) | Dit gevoelen is niet uit | 
 | 
  Grieks deze wijsmaking, of, overreding; namelijk der valse  apostelen, die u wijsmaken en zoeken u te doen geloven dat de  rechtvaardigheid ook uit de wet is, en niet alleen door  Christus.
 | 
|   | 
| 33) | Hem, Die u roept. | 
 | 
  Namelijk God, of Christus. Zie Gal. 1:6, en overzulks niet goed,  noch met de waarheid overeenkomende.
 | 
|   | 
| 34) | Een weinig zuurdesem | 
 | 
  Zie van deze gelijkenis 1 Cor. 5:6. Door dezen zuurdesem kan  verstaan worden, òf de valse leer zelve, gelijk Matth. 16:6,12,  òf de mensen, die deze leer dreven, welke, hoewel zij weinigen  waren, evenwel grote schade deden om de gehele gemeente  mettertijd te verderven, en daarom te meer gemeden moesten  worden.
 | 
|   | 
| 35) | niet anders zult gevoelen; | 
 | 
  Namelijk gelijk ik u geleerd heb, en nog in dezen zendbrief  leer.
 | 
|   | 
| 36) | die u ontroert, zal | 
 | 
  Dat is, met valse en vreemde leer uwe conscientiën onrustig  maakt en den vrede van de gemeente verstoort.
 | 
|   | 
| 37) | het oordeel dragen, | 
 | 
  Dat is, van God rechtvaardiglijk en zekerlijk gestraft geworden;  ene Hebreeuwse wijze van spreken. Zie Matth. 23:14.
 | 
|   | 
| 38) | wie het ook zij. | 
 | 
  Dat is, die daaraan schuld heeft, van welk aanzien hij ook zou  mogen wezen.
 | 
 | No Link found
 | 
|   | 
| 39) | nog | 
 | 
  Namelijk gelijk ik gedreven heb als ik nog een Farizeër was, met  zulke mening, om daardoor gerechtvaardigd te worden.
 | 
|   | 
| 40) | de besnijdenis predik, | 
 | 
  Dat is, leer, dat de besnijdenis en de andere ceremoniën der wet  nodig zijn om ter zaligheid onderhouden te worden, gelijk wij  den valsen apostelen nageven.
 | 
|   | 
| 41) | waarom word ik nog | 
 | 
  Dat is, dat zulk nageven onwaarachtig is, blijkt uit de  vervolgingen, die mij de Joden dagelijks aandoen, om geen andere  oorzaak, dan omdat ik leer dat de besnijdenis en andere  ceremoniën van Christus afgedaan zijn.
 | 
|   | 
| 42) | de ergernis des | 
 | 
  Dat is, de aanstoot, dien de Joden nemen van de Christelijke  leer, waardoor geleerd wordt, dat alleen Christus door Zijne  kruisiging en dood ons van den vloek verlost, en de zaligheid  verkregen heeft; 1 Cor. 1:23.
 | 
|   | 
| 43) | vernietigd. | 
 | 
  Dat is, zou ophouden.
 | 
|   | 
| 44) | afgesneden werden, | 
 | 
  Namelijk van de gemeente en het gezelschap der gelovigen. Dit  wenst hij uit een apostolischen ijver tot de eer van God en tot  de zaligheid der mensen, niet uit een wraakgierig gemoed. Daarom  strijdt zulks niet tegen het gebod van Christus, Matth. 5:44,  noch tegen zijn eigen leer; Rom. 12:14.
 | 
|   | 
| 45) | onrustig maken! | 
 | 
  Dat is, ontroeren, gelijk Gal. 5:10.
 | 
|   | 
| 46) | tot vrijheid | 
 | 
  Zie Gal. 5:1.
 | 
|   | 
| 47) | geroepen, broeders, | 
 | 
  Namelijk van God en van Christus. Zie Gal. 5:8; Gal. 1:6.
 | 
|   | 
| 48) | gebruikt de | 
 | 
  Tevoren heeft hij hen vermaand om standvastig te blijven bij de  Christelijke vrijheid; hier vermaant hij hen verder tot het  rechte gebruik derzelve.
 | 
|   | 
| 49) | een oorzaak voor | 
 | 
  Dat is, om deze vrijheid te misbruiken tot volbrenging van de  begeerlijkheden des vleses en tot een dekmantel der zonden; 1  Petr. 2:16.
 | 
|   | 
| 50) | dient elkander door | 
 | 
  Dat is, hoewel gij vrij zijt van de dienstbaarheid der wet, zo  moet gij evenwel elkander de diensten der liefde betonen. Want  hoewel gij vrij zijt van de wet der ceremoniën, zo zijt gij niet  vrij van de wet der liefde; Rom. 13:8; 1 Petr. 2:17.
 | 
|   | 
| 51) | de gehele wet | 
 | 
  Grieks alle de wet; namelijk van de tweede tafel, waarin God ons  voorschrijft hoe wij ons moeten gedragen jegens onze naasten.  Zie Rom. 13:?.
 | 
|   | 
| 52) | een woord | 
 | 
  Dat is, in een gebod. Zie Deut. 4:13.
 | 
|   | 
| 53) | vervuld, namelijk | 
 | 
  Dat is, kortelijk en sommierlijk als in één hoofdstuk begrepen.  Zie Lev. 19:18; Matth. 22:39; Rom. 13:8.
 | 
|   | 
| 54) | gelijk uzelven. | 
 | 
 | 
|   | 
| 55) | bijt en vereet, | 
 | 
  Dat is, met twisten, lasteren en onenigheden over dit stuk van  de Christelijke vrijheid elkander kwelt en leed aandoet.
 | 
 | No Link found
 | 
|   | 
| 56) | verteerd wordt. | 
 | 
  Dat is, dat door uw twisten uw geloof niet gekrenkt, en de  welstand, vrede en rust der gemeente verbroken worde.
 | 
 | No Link found
 | 
|   | 
| 57) | ik zeg: Wandelt | 
 | 
  Dat is, dit is het, dat ik wil zeggen. Zie Gal. 3:17, en Gal.  4:1. Hij verklaart hier nader hetgeen hij gezegd had Gal. 5:13,  en wijst het middel aan, waardoor het misbruik der vrijheid  vermeden wordt.
 | 
|   | 
| 58) | door den Geest | 
 | 
  Wanneer geest en vlees in den mens tegen elkander gesteld  worden, zo wordt door den geest verstaan het deel des mensen,  dat door den Geest is wedergeboren, en door het vlees de  natuurlijke verdorvenheid, die de wedergeborenen nog aankleeft.  Zie Rom. 8:1.
 | 
|   | 
| 59) | en volbrengt | 
 | 
  Of, en gij zult niet volbrengen; aanwijzende welke vrucht  daaruit zal volgen, als men naar den Geest wandelt. En zo zal  dan dit het middel zijn, om het misbruik der vrijheid te  verhoeden.
 | 
|   | 
| 60) | de begeerlijkheden | 
 | 
  Dat is, de kwade gedachten, genegenheden, bewegingen en lusten  der verdorven natuur, die den wedergeborenen nog aanhangen.
 | 
|   | 
| 61) | begeert tegen den Geest, | 
 | 
  Dat is, de kwade lusten des vleses strijden tegen de goede  lusten, die de Heilige Geest in de wedergeborenen verwekt.
 | 
|   | 
| 62) | staan tegen elkander, | 
 | 
  Dat is, zijn tegenstrijdende lusten.
 | 
|   | 
| 63) | dat gij niet doet, | 
 | 
  Dat is, altijd niet kunt volbrengen.
 | 
|   | 
| 64) | gij wildet. | 
 | 
  Namelijk naar de goede lusten en begeerten, die de Heilige Geest  in u gewrocht heeft; gelijk ook daarentegen de lusten des  Geestes verhinderen dat gij de lusten des vleses volbrengt; Rom.  7:19, enz.
 | 
|   | 
| 65) | door den Geest | 
 | 
  Namelijk alzo dat de Geest en de goede begeerlijkheden, die  dezelve in u werkt, de overhand in u hebben, zodat gij u  daardoor in de wegen Gods laat geleiden.
 | 
|   | 
| 66) | niet onder de wet. | 
 | 
  Dat is, niet onder den dwang der wet, die door vrees van de  dreiging der wet ontstaat, noch onder den vloek deszelven, noch  onder het juk der ceremoniën. Want deze Geest, die de  wedergeborenen leidt, is niet een Geest der dienstbaarheid tot  vrees, maar der aanneming tot kinderen en der vrijheid. Zie Rom.  8:15; Gal. 4:6.
 | 
|   | 
| 67) | des vleses nu | 
 | 
  Dat is, die het vlees of de verdorvenheid onzer natuur  voortbrengt: en waarin des mensen verdorven aard behagen heeft.
 | 
|   | 
| 68) | zijn openbaar; | 
 | 
  Dat is, zijn genoegzaam bekend, alzo men uit het licht der  natuur weet dat ze kwaad, schandelijk en oneerlijk zijn. Of,  kunnen niet verholen blijven, hoezeer de mensen die ook zoeken  te bedekken.
 | 
|   | 
| 69) | ontuchtigheid, | 
 | 
  Dat is, geilheid, dartelheid, wulpsheid.
 | 
|   | 
| 70) | venijngeving, | 
 | 
  Of, toverij.
 | 
|   | 
| 71) | afgunstigheden, | 
 | 
  Of, jaloezie, wanneer men misgunt dat het zijnen naasten wel  gaat, of zijn voordeel zoekt met schade zijns naasten.
 | 
|   | 
| 72) | brasserijen, | 
 | 
  Zie Rom. 13:13; Rom. 5:18.
 | 
|   | 
| 73) | dergelijke; | 
 | 
  Dit wordt daar bij gedaan, omdat er nog veel meer zijn, en het  te lang zou vallen die alle te verhalen.
 | 
|   | 
| 74) | te voren zeg, | 
 | 
  Dat is, niet alleen als een leraar onderwijs, maar ook als een  profeet tevoren zekerlijk verkondig, en waarschuw.
 | 
|   | 
| 75) | te voren gezegd heb, | 
 | 
  Namelijk 1 Cor. 6:9,10; Ef. 5:5.
 | 
|   | 
| 76) | die zulke dingen doen, | 
 | 
  Dat is, zulke en dergelijke werken des vleses.
 | 
|   | 
| 77) | het Koninkrijk Gods | 
 | 
  Namelijk het rijk der heerlijkheid: of de eeuwige zaligheid in  den hemel.
 | 
|   | 
| 78) | niet zullen | 
 | 
  Namelijk hetzij dat zij zich van zulke zonden van harte bekeren.
 | 
|   | 
| 79) | beërven. | 
 | 
  Dat is, verkrijgen en bezitten. Want dit rijk wordt niet  verkregen uit verdiensten, maar uit genade, als ene erfenis. Zie  Matth. 19:29, en Matth. 25:34; 1 Cor. 6:10.
 | 
|   | 
| 80) | de vrucht des Geestes | 
 | 
  Dat is, de werken, die de Geest Gods in de wedergeborenen werkt;  en uit welke de wedergeboorte bekend wordt.
 | 
|   | 
| 81) | blijdschap, | 
 | 
  Namelijk door den Heiligen Geest, Rom. 14:17; ontstaande uit de  verzekering, dat wij vrede met God hebben.
 | 
|   | 
| 82) | geloof, | 
 | 
  Dat is, trouw in de belofte en bediening zijns ambts.
 | 
|   | 
| 83) | matigheid. | 
 | 
  Of, kuisheid, onthouding van onbehoorlijk lusten.
 | 
|   | 
| 84) | de zodanigen | 
 | 
  Dat is, die deze en dergelijke deugden in hun leven beoefenen en  betonen.
 | 
|   | 
| 85) | is de wet niet. | 
 | 
  Namelijk die hen zal verdoemen. Zie Gal. 5:18.
 | 
|   | 
| 86) | die van Christus zijn, | 
 | 
  Dat is, in Christus door het ware geloof ingelijfd, Hem  toebehoren; die rechte Christenen zijn.
 | 
|   | 
| 87) | hebben het vlees | 
 | 
  Dat is, zijn niet alleen schuldig hun bedorven aard te doden, en  die niet te laten heersen; maar door de kracht van den Geest van  Christus, die zij hebben ontvangen, doen ook zulks inderdaad.
 | 
|   | 
| 88) | de bewegingen en | 
 | 
  Namelijk niet de natuurlijke, maar die tegen de wet Gods  strijden, welke voortkomen uit den bedorven aard des mensen;  Rom. 1:24,26.
 | 
|   | 
| 89) | den Geest leven, | 
 | 
  Dat is, door den Heiligen Geest uit den dood der zonden tot een  nieuw leven opgewekt zijn.
 | 
|   | 
| 90) | door den Geest wandelen. | 
 | 
  Dat is, in ons leven volgen de leidingen des Heiligen Geestes en  de voorzegde vruchten derzelve voortbrengen; Rom. 8:5, enz.
 | 
|   | 
| 91) | Laat ons niet zijn | 
 | 
  De apostel vermaant nu verder de Galaten om enige bijzondere  zonden te vlieden en deugden te betrachten. Waarom sommigen het  zesde hoofdstuk van hier beginnen.
 | 
|   | 
| 92) | zoekers van ijdele | 
 | 
  Dat is, eergierig zijn, om boven anderen uit te steken, of over  anderen te heersen.
 | 
|   | 
| 93) | tergende, elkander | 
 | 
  Grieks beroepende, of, uitdagende, namelijk met verachting,  smaadheden, schelden, of dergelijke.
 | 
|   | 
| 94) | benijdende. | 
 | 
  Namelijk elkanders deugden, staten, of gelegenheden, hetwelk  gemeenlijk uit eergierigheid voortkomt, en met dezelve  vergezelschapt is.
 | 
|   |