1)sprak God
Te weten, nadat Mozes en Aäron op den berg geklommen waren. Zie boven, Exod. 19:24.
 
2)deze woorden,
Dat is, deze navolgende tien geboden.
 
3)uit het diensthuis,
Hebreeuws, uit het huis der dienstknechten.
 
4)geen andere goden
Anders, geen anderen God.
 
5)Gij zult u geen gesneden beeld,
Hiertegen strijdt niet dat, op Gods bevel, Mozes de cherubim, Exod. 25:18, en de koperen slang, Num. 21:8, enz. gemaakt heeft, dewijl zulks niet geschied is om dezelve enige godsdienstige eer te bewijzen.
 
6)boven in den hemel is,
Gelijk zon, maan, sterren, vogels, Deut. 4:19. Versta ook hieronder de engelen, Col. 2:18.
 
7)op de aarde is,
Gelijk mensen, viervoetige, of kruipende gedierten; Deut. 4:16,17; Jes. 44:13; Ezech. 23:14.
 
8)in de wateren onder de aarde is.
Gelijk vissen, slangen, draken, krokodillen, schildpadden. Zie Deut. 4:18, en Jes. 41:29.
 
9)hen dienen;
Te weten, noch de afgoden zelf, noch ook Mij door dezelven, gelijk Exod. 32:4,6, door het gouden kalf, en daarna de tien stammen door de twee gouden kalven, 1 Kon. 12:28.
 
10)een ijverig God,
God wordt genoemd een man zijns volks, Jer. 2:2; Hos. 2:19; afgoderij wordt hoerdom genoemd, Deut. 31:16; Richt. 2:17; Jer. 3:9,20; hierom wordt Gods toorn over deze zonde genoemd jaloezie.
 
11)de kinderen,
Dat is, nakomelingen; te weten, zodanigen, die de voetstappen van hun vaders navolgende, ook de zonde der afgoderij begaan.
 
12)aan het derde, en aan het vierde
Hebreeuws, aan de derde en aan de vierde.
 
13)lid dergenen,
Of, geslacht.
 
14)ijdellijk gebruiken;
Hebreeuws, tot ijdelheid opnemen. Zie Ps. 15:3, en Ps. 16:4, en Ps. 50:16.
 
15)onschuldig houden,
Of, zuiver.
 
16)dat gij dien heiligt.
Dat is, zondert hem af van uw gemeen werk, of dagelijksen arbeid, behorende tot dit tijdelijke leven, en besteedt denzelven om God te dienen met heilige werken, die de eer Gods, en het eeuwige en geestelijke leven aangaan.
 
17)vee,
Als, os, ezel, paard, kemel, olifant, enz.
 
18)heiligde denzelven.
Zie Gen. 2:3.
 
19)opdat uw dagen verlengd worden in het land,
Anders, opdat zij uw dagen verlengen; zij, te weten vader en moeder, door hun gebed, of zegen, welke veel bij God vermogen, gelijk ook ter contrarie hun vloek.
 
20)spreken
Anders, antwoorden.
 
21)naaste.
Door het woord naasten moet men hier verstaan alle mensen, gelijk Gen. 11:3; Esth. 1:19; Spreuk. 18:17. Zie Luk. 10:29,36, ja zelfs uw vijand.
 
22)uws naasten huis;
Vergelijk Deut. 5:21.
 
23)bliksemen,
Hebreeuws, eigenlijk lampen; dat is, bliksem.
 
24)weken zij af,
Te weten, van den berg.
 
25)opdat Hij u verzocht,
Te weten, of gij zijn geboden zult gehoorzamen, gelijk gij, Exod. 19:8, beloofd hebt. Zie Gen. 22:1.
 
26)dat Ik met ulieden van den hemel gesproken heb.
Te weten, op den berg Sinaï. Zie Deut. 4:36; Neh. 9:13.
 
27)brandofferen,
Zie Gen. 8:20.
 
28)dankofferen,
Zie Lev. 3:1.
 
29)waar Ik Mijns Naams gedachtenis stichten zal,
Hebreeuws, waar ik mijns naams zal doen gedenken.
 
30)zal Ik tot u komen,
Te weten, om u mijn gunst en liefde te betonen.
 
31)een stenen altaar zult maken,
Naderhand was het altaar van sittimhout, Exod. 27:1, en daarna van koper, 1 Kon. 8:64.
 
32)met trappen tot Mijn altaar opklimmen,
Nochtans was dit altaar drie ellen hoog, Exod. 27:1, en Salomo's altaar was tien ellen hoog, 2 Kron. 4:1, daaraan waren geen trappen om op te klimmen, maar de aarde was alzo opgehoogd, dat de priester allengskens als op een heuvel opwaarts klom, om tot voor het altaar te komen, en door een ieder gezien te worden.
 
33)opdat uw schaamte
Naderhand heeft God verordineerd dat de priesters linnen onderbroeken dragen zouden, Exod. 28:42,43.
 
34)voor hetzelve niet ontdekt worde.
Te weten, voor het altaar.