1) | had tot Mozes en tot Aaron in Egypteland gesproken, |
|
Te weten, eer Mozes van de tegenwoordigheid van Farao gescheiden was, Exod. 11:4; hetzij dat het geschied is vóór de driedaagse duisternis, Exod. 10:21, of daarna, Exod. 11:1.
|
|
2) | Deze zelfde maand |
|
Bij de Hebreën genoemd Abib, Exod. 13:4; anders genaamd Nisan; Neh. 2:1; Esth. 3:7.
|
|
3) | het hoofd der maanden zijn; |
|
Dat is, het begin; alzo staat er Ezech. 40:1, het hoofd des jaars; dat is, het begin des jaars.
|
|
4) | de eerste van de maanden des jaars zijn. |
|
Dat is te verstaan van kerkelijke zaken, maar in politieke zaken begon het jaar met de zevende maand. Zie Exod. 34:22, en Lev. 25:9.
|
|
5) | een lam, |
|
Hetzij een schaapslam, of een geitenlam, Exod. 12:5. Dit lam was een figuur of voorbeeld, wijzende op Christus, het ware Lam Gods; Joh. 1:29, en 1 Cor. 5:7.
|
|
6) | naar de huizen der vaderen, |
|
Dat is, naar de huisgezinnen, die naar de vaders genoemd werden.
|
|
7) | klein is voor een lam, |
|
Dat is, indien hunner te weinig zijn om het lam dien avond geheel te eten.
|
|
8) | hij het en zijn nabuur, |
|
Te weten, de huisvader.
|
|
9) | der zielen, |
|
Dat is, der personen. Zie Gen. 12:5.
|
|
10) | een iegelijk naar dat hij eten kan; |
|
Hebreeuws, de man naar den mond zijns etens.
|
|
11) | naar het lam. |
|
Dat is, naar evenredigheid van het lam en het getal der personen, die daarvan eten zouden; er op lettende dat er noch te veel, noch te weinig personen waren.
|
|
12) | een volkomen lam hebben, |
|
Dusdanig moest Christus wezen, 1 Petr. 1:19.
|
|
13) | een jaar oud; |
|
Hebreeuws, de zoon eens jaars; dat is, een jarig lam.
|
|
14) | En gij zult het in bewaring hebben |
|
Dat is, gij zult het apart zetten, afgezonderd van de kudde, vier dagen lang, van den tienden tot den veertienden dag.
|
|
15) | tussen twee avonden. |
|
Dat is, tussen het begin en het einde van den avond; dat is, tussen ons derde uur na den middag, en den ondergang der zon; te dien tijde is onze Heere Jezus Christus, het rechte paaslam, gestorven; Matth. 27:46,50.
|
|
16) | het bloed nemen, |
|
Te weten, van het geslachte lam.
|
|
17) | strijken het aan beide zijposten, |
|
Hebreeuws, geven het, of, doen het, te weten, met busseltjes van hysop, gelijk Exod. 12:22 staat. Van deze ceremoniën wordt nergens meer gewag gemaakt, ook niet van enige der volgende ceremoniën, omdat zij alleen in dit eerste pascha moesten onderhouden worden.
|
|
18) | met ongezuurde broden; |
|
De Israëlieten aten het paaslam met ongezuurde koeken, ter gedachtenis dat zij in de haast hun ongezuurd deeg met zich uit Egypteland gedragen hadden; zie onder, Exod. 12:34.
|
|
19) | met bittere saus eten. |
|
Anders bittere kruiden. Hebreeuws, met bitterheden, of, met bittere dingen.
|
|
20) | niet rauw eten, |
|
Of, niet genoeg gekookt zijnde.
|
|
21) | geenszins in water gezoden; |
|
Hebreeuws, ziedende gezoden, of, kokende gekookt in het water.
|
|
22) | zult gij met vuur verbranden. |
|
Opdat het nergens anders toe zou gebruikt worden, hetzij tot afgoderij, of tot gemene spijs.
|
|
23) | Aldus nu zult gij het eten: |
|
Te weten, ditmaal; maar na dezen tijd zijn deze dingen niet onderhouden, zelfs niet door Christus, noch door zijn apostelen. Zie boven, Exod. 12:7.
|
|
24) | uw lenden zullen opgeschort zijn, |
|
Dit betekent vaardigheid in het reizen, of haast in het uitrichten van enige zaak, gelijk 2 Kon. 4:29, en 2 Kon. 9:1; Jer. 1:17; Luk. 12:35,36.
|
|
25) | pascha. |
|
Hebreeuws, Pesach. Het betekent een doorgang, voorbijgang, of overspringing, omdat de slaande engel de huizen der Israëlieten is voorbijgegaan of voorbijgesprongen, Exod. 12:13,23,27. Het lam wordt hier Pesach, dat is, voorbijgang genoemd, omdat het een teken daarvan was. Zie deze sacramentele wijze van spreken, Gen. 17:10, en de eigenlijke manier van spreken onder, Exod. 12:13, en Exod. 13:9.
|
|
26) | Ik zal in dezen nacht door Egypteland gaan, |
|
Wat God door den slaanden engel gedaan heeft, zegt Hij zelf gedaan te hebben.
|
|
27) | alle eerstgeborenen in Egypteland slaan, |
|
Te weten, der Egyptenaars.
|
|
28) | al de goden der Egyptenaren, |
|
Alsof God zeide: Ik zal doen blijken dat al de afgoden ijdel zijn en niet helpen kunnen.
|
| No Link found
|
|
29) | dat bloed zal ulieden |
|
Te weten, waarmede gij de posten en dorpels besprenkeld hebt, Exod. 12:7.
|
|
30) | een teken zijn aan de huizen, |
|
Om te gedenken aan mijn belofte tot versterking van uw geloof.
|
|
31) | Egypteland slaan zal. |
|
Dat is, de eerstgeborenen in Egypteland.
|
|
32) | ter gedachtenis, |
|
Te weten, van de ontvangen weldaad, dat Ik u uit Egypte verlost heb.
|
|
33) | tot een eeuwige inzetting. |
|
Te weten, totdat de Messias komt, die het einde en de vervulling der wet is. Zie Gen. 13:15, en Gen. 17:7,13.
|
|
34) | Zeven dagen zult gijlieden ongezuurde broden eten; |
|
Te weten, na den paasdag, want dit was een bijzonder feest.
|
|
35) | wegdoen uit uw huizen; |
|
Hebreeuws, doen ophouden.
|
|
36) | diezelve ziel |
|
Dat is, die mens.
|
|
37) | zal uitgeroeid worden uit Israël. |
|
Zie Gen. 17:14.
|
|
38) | een heilige verzameling hebben op den zevenden dag; |
|
Hebreeuws, verzameling der heiligheid, en zo in het volgende.
|
|
39) | maar wat van iedere ziel gegeten zal worden, |
|
Dit was ongeoorloofd te doen op den sabbat, Exod. 16:23,29, en Exod. 35:2,3.
|
|
40) | broden, |
|
Of, koeken, naar het gebruik der Joden.
|
|
41) | Dat er zeven dagen lang geen zuurdesem in uw huizen gevonden |
|
|
|
42) | hij zij een vreemdeling of een ingeborene des lands. |
|
Hebreeuws, in, aan, of, onder den vreemdeling, enz.
|
|
43) | niets eten, |
|
Noch brood, noch koeken, noch iets anders.
|
|
44) | Leest uit, |
|
Hebreeuws, trekt uit; te weten, uit de schaapskooi of kudde.
|
|
45) | lammeren voor uw huisgezinnen, |
|
Of, klein vee; dat is, schapen of geiten.
|
|
46) | het pascha. |
|
Dat is, het lam, hetwelk een teken was van het pascha, of doorgang des worgengels.
|
|
47) | Neemt dan een bundelken |
|
Dit is een der ceremoniën, die alleen bij het eerste pascha moesten onderhouden worden. Zie boven, Exod. 12:7.
|
|
48) | hysop, |
|
Van hysop, zie 1 Kon. 4:33.
|
|
49) | strijkt aan den bovendorpel, |
|
Hebreeuws, doet aanraken.
|
|
50) | de Egyptenaren te slaan; |
|
Anders, Egypte; versta de eerstgeborenen der Egyptenaars.
|
|
51) | voorbijgaan, |
|
Of, voorbijspringen.
|
|
52) | verderver niet toelaten in uw huizen te komen om te slaan. |
|
Versta, dien slaanden engel.
|
|
53) | deze zaak, |
|
Uitgenomen de ceremoniën, die dit eerste pascha eigen waren. Zie boven, Exod. 12:7,11,22.
|
|
54) | tot in eeuwigheid. |
|
Wel verstaande, tot op Christus. Zie boven, Exod. 12:14.
|
|
55) | Wat hebt gij daar voor een dienst? |
|
Hebreeuws, wat [is] ulieden deze dienst? is, dat is, betekent.
|
|
56) | Dit is den HEERE een paasoffer, |
|
Te weten, het paaslam.
|
|
57) | al de eerstgeborenen in Egypteland sloeg, |
|
Dit heeft God gedaan tot een straf over het ongelijk, hetwelk Farao en zijn onderdanen aan Israël, Gods eerstgeborene, gedaan hadden, Exod. 4:22,23.
|
|
58) | tot op den eerstgeborene van den gevangene, |
|
Vergelijk met deze manier van spreken, boven Exod. 11:5.
|
| No Link found
|
|
59) | die in het gevangenhuis was, |
|
Hebreeuws, in het huis van den put, of van den kuil.
|
|
60) | Toen riep hij Mozes en Aaron in den nacht, |
|
Mozes en Aäron kwamen niet tot Farao, maar des konings gezanten moesten tot hen komen, en Mozes met nederigheid bidden, dat zij toch wilden uittrekken, gelijk af te nemen is uit Exod. 10:29, en Exod. 11:8.
|
|
61) | gelijk gijlieden gesproken hebt. |
|
Te weten, zonder enige conditiën, waarvan de koning tevoren gesproken heeft.
|
|
62) | schapen en uw runderen, |
|
Of, uw klein vee, en uw groot vee.
|
|
63) | zegent mij ook. |
|
Dat is, bidt God voor mij dat Hij mij van deze plaag verlosse. Dit begeert Farao ook Exod. 8:8, en Exod. 9:28, en Exod. 10:16,17. Het schijnt dat Farao in zijn hart overtuigd was dat hij zich gruwelijk tegen God den Heere bezondigd had, handelende tegen zijn eigen conscientie.
|
|
64) | zijn allen dood! |
|
Zie Gen. 20:3.
|
|
65) | beroofden de Egyptenaren. |
|
Aldus is vervuld hetgeen God Abraham beloofd had, Gen. 15:14, en den Israëlieten, Exod. 3:22.
|
|
66) | Rameses |
|
Zie Gen. 47:11.
|
|
67) | Sukkoth, |
|
Een plaats, zo geheten, omdat de kinderen Israëls, toen zij daar waren gekomen, hutten van takken hebben gemaakt; en dit is hun eerste rustplaats, ndat zij uit Egypte getrokken zijn. Vergelijk Lev. 23:43. Dit Sukkoth is te onderscheiden van een ander, waarvan gesproken wordt Gen. 33:17.
|
|
68) | zeshonderd duizend te voet, |
|
Onder welk groot getal niet één zwak, noch krank mens was; Ps. 105:37.
|
|
69) | kinderkens. |
|
Versta hieronder ook de vrouwen, zonder wier hulp de kindertjes zich niet helpen konden, alzo ook Exod. 10:24.
|
|
70) | veel vermengd volk trok ook met hen op, |
|
Te weten, Egyptenaars en anderen, die door de wonderwerken, welke zij gezien hadden, bewogen waren mede te trekken, doch daarna bezweken zijn; Num. 11:4,5.
|
|
71) | gans veel vee. |
|
Hebreeuws, zeer zwaar vee.
|
|
72) | bakten van het deeg, |
|
Te weten, toen zij te Sukkoth gekomen waren.
|
|
73) | uitgedreven werden, |
|
Gelijk God de Heere voorzegd had, Exod. 5:24.
|
|
74) | is vierhonderd jaren en dertig jaren. |
|
Zie Gen. 15:13.
|
|
75) | Dezen nacht zal men den HEERE op het vlijtigst houden, |
|
Anders, dit is die nacht, welken de HEERE in acht genomen heeft, om hen uit Egypteland te leiden. Hebreeuws, Dit is een nacht der onderhoudingen en Heere.
|
|
76) | zal daarvan eten. |
|
Wel verstaande, tenzij hij besneden is, gelijk af te nemen is uit Exod. 12:44,48.
|
|
77) | nadat gij hem zult besneden hebben, |
|
Wel verstaande, nadat hij in de ware religie onderwezen zal zijn, en dezelve hebben aangenomen.
|
|
78) | uitlander noch huurling |
|
Te weten, zodanig uitlander, die in een land woont, waar hij niet thuis behoort, of met een ander inwoont.
|
|
79) | zal er van eten. |
|
Versta, tenzij dat zij besneden zijn.
|
|
80) | In een huis zal het gegeten worden; |
|
De zin is: Elk lam zal men in een bijzonder huis eten, elk huisgezin het zijne, gelijk boven, Exod. 12:3, gezegd wordt.
|
|
81) | gij zult geen been daaraan breken. |
|
Dit ziet op Christus, het rechte paaslam, aan wien geen been gebroken is; Joh. 19:33,36.
|
|
82) | het doen. |
|
Dat is, zal het pascha bereiden en eten, zoals de HEERE bevolen heeft; wie het verzuimde, werd afgesneden; Num. 9:13.
|
|
83) | houden zal, |
|
Hebreeuws, doen zal; en zo in het volgende.
|
|
84) | hij zal wezen als een ingeborene des lands; |
|
Dat is, hij zal hetzelfde recht genieten, hetwelk de ingeborenen genieten.
|
|