1) | de grimmigheid |
|
Te weten, tegen de koningin Vasthi.
|
|
2) | gedacht hij aan Vasthi, |
|
Hij sprak er van bij zijn hovelingen; veellicht dat het hem nu berouwde dat hij haar zo lichtvaardiglijk van zich verstoten had.
|
|
3) | de jongelingen des konings, |
|
Dat is de vorsten, die Vasthi verwezen hadden, Esth. 1:16, enz. Dezen, vrezende, dat de koning, medelijden met Vasthi gekregen hebbende, haar wederom aannemen zou, en dat zij zich dan aan hem zou zoeken te wreken, omdat zij den koning geraden hadden haar te verstoten; zo komen zij dit voor, en slaan den koning een middel voor, om zijn lusten genoeg te doen, en Vasthi mettertijd geheellijk te vergeten.
|
|
4) | schoon van aangezicht. |
|
Hebreeuws, goed van aanzien.
|
|
5) | vergaderen |
|
Versta hierbij, en brengen.
|
|
6) | der vrouwen, |
|
Dat is, van de jonkvrouwen. Alzo straks wederom; en Gal. 4:4. wordt de heilige jonkvrouw Maria ene vrouw genoemd.
|
|
7) | de hand |
|
Dat is, zorg, of bezorging, bewaring, opzicht, gelijk Esth. 2:8.
|
|
8) | Hegai, |
|
Versta Esth. 2:8 Hegai.
|
|
9) | haar versierselen. |
|
Versta hieronder alles wat tot den pronk en sieraad der jonkvrouwen behoort, zo klederen, als oorringen en juwelen, alsook reukwerk en welriekende zalven, olie, of riekballen; zie onder Esth. 2:12,13; zie ook van den pronk en sieraad der jonkvrouwen Jes. 3:18.
|
|
10) | schoon wezen zal, |
|
Hebreeuws, goed zal zijn; alzo ook Esth. 2:9.
|
|
11) | een man van Jemini; |
|
Dat is, een Benjaminiet. Zie Richt. 3:15.
|
|
12) | weggevoerden, |
|
Hebreeuws, wegvoering.
|
|
13) | Jechonia, |
|
Anders genoemd, Jehojachin, 2 Kon. 24:6, en Conja; door kleinachting; Jer. 22:24.
|
|
14) | denwelken |
|
Te weten, Jechonia; of welke; te weten, weggevoerden.
|
|
15) | Nebukadnezar, |
|
Anders, Nabuchodonosor.
|
|
16) | Esther, |
|
Zij is Esther genoemd geworden, toen zij des konings Ahasveros' huisvrouw geworden is. Herodotus noemt Xerxes' hisvrouw Amestris, hetwelk sommigen op Esther willen passen.
|
|
17) | de dochter zijns ooms); |
|
Te weten, de dochter van zijns vaders broeder, genoemd Abichail, Esth. 2:15. Zodat Mordechai en Esther broeders kinderen waren.
|
|
18) | vele jonge dochters |
|
Josefus schrijft dat er vierhonderd jonkvrouwen samengebracht zijn.
|
|
19) | met haar versierselen |
|
Zie boven, Esth. 2:3.
|
|
20) | met haar delen |
|
Dat is, met al wat haar toekwam om naar behoren versierd te worden.
|
|
21) | aanzienlijke |
|
Of, uitgeziene, uitgelezene, of bekwaam, en waardig om gegeven te worden.
|
|
22) | haar te geven uit het huis |
|
Te weten, tot staatsjonkvrouwen.
|
|
23) | verplaatste haar |
|
Hebreeuws, hij veranderde haar tot het goede van het huis; dat is, hij gaf haar een beter en bekwamer plaats of kamer, dan hij haar eerst gegeven had.
|
|
24) | had haar geboden, |
|
Te weten, daarom, omdat de Joden te dien tijde in grote kleinachting waren.
|
|
25) | allen dag |
|
Hebreeuws, in allen dag en dag.
|
|
26) | der vrouwen, |
|
Dat is, der jonge dochters, en alzo doorgaans in dit boek.
|
|
27) | naar den welstand |
|
Hebreeuws, naar den vrede.
|
|
28) | wat met haar geschieden zou. |
|
Of, wat haar wedervaren zou, of wat men haar doen zou.
|
|
29) | de beurt |
|
Of, de bestemde tijd, orde.
|
|
30) | van elke jonge dochter |
|
Hebreeuws, van jonge dochter en van jonge dochter.
|
|
31) | nadat haar twaalf |
|
Hebreeuws, van, of naar het einde te geschieden, enz.
|
|
32) | alzo werden vervuld |
|
Dat is, zoveel tijd moesten zij hebben om zich te reinigen en te versieren.
|
|
33) | Daarmede kwam |
|
Te weten, aldus opgepronkt, versierd en geparfumeerd.
|
|
34) | al wat zij zeide, |
|
Dat is, al wat zij begeerde; te weten, van versierselen, klederen, tooi, parfum, enz.
|
|
35) | dat zij daarmede |
|
Anders, dat het met haar ging.
|
|
36) | tot het huis des konings. |
|
Dat is, tot de slaapkamer des konings.
|
|
37) | het tweede huis |
|
In dit tweede huis werden de bijwijven en de bijligsters, of die bij den koning geslapen hadden, bewaard. Maar in het eerste huis, waarvan Esth. 2:3 gesproken wordt, waren alleen jonge dochters.
|
|
38) | de hand van Saasgaz, |
|
Dat is, zorg, opzicht.
|
|
39) | hij zich ter dochter genomen had |
|
Te weten, Mordechai; boven, Esth. 2:7.
|
|
40) | begeerde zij niet met al, |
|
Doende alzo blijken dat zij zich overgaf en verliet op Gods voorzienigheid.
|
|
41) | zeide; |
|
Dat is, haar gaf, ordineerde; dat is, zij was met het sieraad, dat Hegai haar gaf, wel tevreden, het was dan hoedanig het was.
|
|
42) | genade |
|
Dat is hier, aangenaamheid, gelijk Spreuk. 1:9, en elders.
|
|
43) | genomen |
|
Dat is genomen [en gebracht]. In het Hebreeuws is maar één woord, betekenende somtijds nemen, somtijds brengen, somtijds beide tegelijk, gelijk Esth. 2:16 en Matth. 4:5. Vergelijk Gen. 12:15 met de aantekening.
|
|
44) | Tebeth, |
|
Deze maand had het maanlicht, dat ten dele in onzen December en ten dele in Januari valt; en dit was de vierde maand des jaars naar de rekening der Chaldeën, die het jaar in September beginnen; maar het was de tiende maand naar de rekening der Hebreën, die het kerkelijk jaar beginnen van Maart. Deze rekening der Hebreën wordt in dit boek gevolgd.
|
|
45) | Toen maakte de koning |
|
Zie Esth. 1:3, enz.
|
|
46) | den maaltijd van Esther; |
|
Het woord maaltijd betekent hier zoveel als bruiloft, of het koninklijke banket, Esther ter ere gegeven, toen de koning haar ter vrouw nam.
|
|
47) | hij gaf den landschappen |
|
Hebreeuws, hij maakte; dat is, hij verminderde de lasten en schattingen zijner onderzaten.
|
|
48) | hij gaf geschenken |
|
Zo aan de koningin als aan de groten, ja misschien ook aan het volk.
|
|
49) | naar des konings vermogen. |
|
Hebreeuws, naar de hand des konings.
|
|
50) | ten anderen male |
|
Sommigen menen dat men ten tweeden male jonge dochters heeft vergaderd, niet om uit dezelve den koning een huisvrouw te kiezen, gelijk zij daartoe de eerste reis zijn vergaderd geweest; maar om uit dezelve voor den koning enige bijwijven te verkiezen.
|
|
51) | zo zat Mordechai |
|
Dat is, hij liet zich doorgaans in het hof des konings vinden gelijk hij te doen gewoon was, en te doen schuldig was, alsmede [zo het schijnt] een hofdienaar zijnde en op des konings dienst passende.
|
|
52) | haar geboden had; |
|
Vrezende, dat zij vanwege haar geslacht en afkomst in verachting zou komen.
|
|
53) | toen zij bij hem opgevoed werd. |
|
Of, toen zij kwekeling bij hem was.
|
|
54) | Bigthan en Theres, |
|
Onder, Esth. 6:2, Bighthana.
|
|
55) | zeer toornig, |
|
Te weten, op den koning.
|
|
56) | een galg gehangen; |
|
Of, aan een boom, of aan een hout.
|
|
57) | in de kronieken |
|
Hebreeuws, in het boek der woorden der dagen; dat is, in de kronieken, te weten der Perzen.
|
|
58) | voor het aangezicht |
|
Dat is, in de tegenwoordigheid des konings; of in het boek der kronieken, hetwelk dagelijks voor den koning lag, opdat hij daarin lezen zou; in hetwelk opgetekend werden de gedenkwaardigste zaken, die dagelijks voorvielen.
|
|