1) | gaf de koning |
|
Nadat men den last van den koning Cyrus opgezocht en gevonden had, gaf Darius bevel om den tempel op te bouwen. De woorden van dit bevel volgen Ezra 6:6.
|
|
2) | kanselarij, |
|
Chaldeeuws, in het huis der boeken.
|
|
3) | schatten |
|
Zie boven, Ezra 5:17.
|
|
4) | Babel. |
|
Versta, niet de stad Babel, maar het landschap, of gebied van Babylonië in het brede genomen, en Medië daaronder medegerekend.
|
|
5) | Achmetha, |
|
Dit houden sommigen voor Ecbatana, waar de koningen van Medië des zomers hun hof hielden, waarvan zij menen dat deze plaats den naam van Achmetha gekregen heeft, gelijk hun hof des winters gehouden werd te Seleucia, aan de rivier Tigris. Anders, in een koffer, of kast.
|
|
6) | rol gevonden; |
|
Alsof men zeide: samengerold, deel van een boek, volumen in het Latijn; omdat de boeken oudtijds op lange rollen van basten der bomen werden geschreven, en samen gewonden. Ps. 40:8; Jer. 36:2, en Ezech. 2:9, vindt men een rol des boeks; en Ezech. 2:10; Openb. 5:1, een boek van binnen en buiten beschreven; dat men houdt een rol geweest te zijn. Alzo hebben de Joden nog hedendaags in hun synagogen het wetboek van Mozes geschreven op een lange grote rol van perkament.
|
|
7) | GEDACHTENIS: |
|
Dit schijnt het opschrift geweest te zijn van de volgende memorie, of gedenkcedel.
|
|
8) | ter plaatse, |
|
Of, tot een plaats, enz.
|
|
9) | zwaar zijn; |
|
Chaldeeuws eigenlijk, dragende, dat is, zo zwaar en sterk, dat zij het gebouw kunnen dragen.
|
|
10) | zestig ellen, |
|
Dit wordt door sommigen verstaan van consent of toelating, dat men den tempel zo hoog zou mogen optrekken, daar Salomo's tempel maar dertig ellen hoog was, 1 Kon. 6:2; nu blijkt uit Hagg. 2:3, dat dit gebouw bij Salomo's tempel niet was te vergelijken. Zie ook boven, Ezra 3:12.
|
|
11) | groten steen, |
|
Gelijk boven, Ezra 5:8, zie aldaar.
|
|
12) | is, aan |
|
Of, zal wezen.
|
|
13) | zijn plaats, |
|
Te weten, des tempels, of elk aan zijn plaats; verstaande dit van de vaten.
|
|
14) | men zal ze afvoeren |
|
Anders, gij zult ze afvoeren, of, voert ze af.
|
|
15) | rivier, |
|
Eufraat.
|
|
16) | ulieder gezelschap, |
|
Chaldeeuws, en hunlieder gezelschap.
|
|
17) | weest verre van daar! |
|
Dat is, wacht u, dat gij niet enigszins nadert, om dit werk te beletten.
|
|
18) | Laat hen aan den arbeid |
|
Dat is, laat hen onverhinderd voortgaan in den arbeid, of in het werk.
|
|
19) | belette. |
|
Chaldeeuws, doe ophouden.
|
|
20) | nodig is, |
|
Of, wat zij van node hebben.
|
|
21) | jonge runderen, |
|
Chaldeeuws, zonen, of kinderen der ossen.
|
|
22) | liefelijken reuk |
|
Zie Gen. 8:21.
|
|
23) | woord zal veranderen, |
|
Dat is, dit mijn bevel overtreden, of enigszins daartegen doen. Alzo in Ezra 6:12; idem Dan. 3:28, en Dan. 6:9,16.
|
|
24) | opgehangen; |
|
Chaldeeuws, uitgedelgd.
|
|
25) | drekhoop |
|
Alzo Dan. 2:5, en Dan. 3:29.
|
|
26) | hetgeen |
|
Naar het bevel, dat de koning had overgezonden.
|
|
27) | Kores, |
|
Zie boven, Ezra 1:1, en Ezra 5:13, en in Ezra 6:3, enz.
|
|
28) | Darius, |
|
Zie boven, Ezra 4:24.
|
|
29) | Arthahsasta, |
|
Die door Darius den zoon van Hystaspis verstaan, houden dezen voor Artaxerxes Longimanus, dat is, Langhand; maar die Darius houden voor Darius Nothus, verstaan door dezen Artaxerxes Mnemon, dat is, de Gedachtige, die een langen tijd met zijn vader heeft geregeerd en daarna nog een langen tijd alleen, zulks dat enigen hem twee en zestig jaren in alles toeschrijven.
|
|
30) | Adar; |
|
Passende voor het merendeel op Februari, voor een deel ook op Maart.
|
|
31) | inwijding |
|
Vergelijk Exod. 40; Num. 7:10; 1 Kon. 8:63; Neh. 12:27.
|
|
32) | onderscheidingen, |
|
Een ieder in zijn orde, beurt en op zijn dienst.
|
|
33) | naar het voorschrift |
|
Zie Num. 3:6,7, enz; idem Num. 3:32, en Num. 8:9, enz. Versta hierbij, dat zij vernieuwd hebben de ordening door David gemaakt; 1 Kron. 24:3,4,5, enz.
|
|
34) | eerste maand. |
|
Genoemd Abib. Zie Exod. 12:2,6, en Exod. 13:4,5.
|
|
35) | zij slachtten |
|
Vergelijk 2 Kron. 29:24,25, en 2 Kron. 30:17, en 2 Kron. 35:3,6.
|
|
36) | aten de kinderen Israëls, |
|
Te weten, het pascha.
|
|
37) | al wie zich |
|
Volgens de wet; Exod. 12:48, en Num. 9:14.
|
|
38) | zoeken. |
|
Dat is hier, van harte te dienen en in zijn wegen te wandelen.
|
|
39) | Assur |
|
Hij was eigenlijk koning van Perzië, maar nu waren Assyrië en Chaldea [die Israël tevoren geplaagd hadden] onder zijn gebied. Misschien heeft hij ook op dezen tijd zijn hof in Assyrië gehouden. Want sommigen schrijven dat Darius, de regering met zijn zoon gedeeld hebbende, Assyrië mede voor zich gehouden heeft.
|
|
40) | handen te sterken |
|
Dat is, om hen moedig en lustig te maken tot dit werk. Vergelijk boven, Ezra 1:6.
|
|