1) | geheiligde |
|
Hebreeuws, heiligheden; dat is, die den Heere geheiligd waren. Zie 1 Kon. 7:51.
|
|
2) | Toen vergaderde |
|
Vergelijk dit verhaal met 1 Kon. 8:1, enz., en zie daar de aantekeningen, die tot deze plaats mede behoren.
|
|
3) | verbonds |
|
De reden dezer benaming, zie Num. 10:33.
|
|
4) | op te brengen |
|
Te weten, in den tempel, in welken men met trappen moest opklimmen.
|
|
5) | zevende maand. |
|
Genoemd 1 Kon. 8:2 Ethanim, meest overeenkomende met onzen September. Zie aldaar de aantekening.
|
|
6) | Levieten |
|
Namelijk, de priesters uit het geslacht van Levi. Vergelijk 1 Kon. 8:3, en onder, 2 Kron. 5:5,7; idem zie Num. 4:15.
|
|
7) | heilige vaten, |
|
Hebreeuws, vaten der heiligheid; dat is, heilige vaten, alzo genoemd omdat zij tot een heilig gebruik verordend waren. Zie Lev. 16:4.
|
|
8) | schapen en runderen, |
|
Zie van de eigen betekenis dezer woorden Gen. 12:16.
|
|
9) | aanspraakplaats |
|
Dat is, het innerste deel des tempels, terstond in het volgende genaamd het heilige der heiligen. Waarom het de aanspraakplaats heet, is te zien 1 Kon. 6:5.
|
|
10) | de vleugelen |
|
Zie de aantekening 1 Kon. 6:27, en 1 Kon. 8:6.
|
|
11) | handbomen |
|
Zie van deze Exod. 25:13,14,15.
|
|
12) | hoofden |
|
Dat is, de uiterste einden.
|
|
13) | uit de ark, |
|
Te weten, alzo de einden der handbomen, welke daaruit voortgetrokken en uitgeschoven waren. Zie hiervan breder 1 Kon. 8:8.
|
|
14) | tot op dezen dag. |
|
Dat is, tot de verbranding des tempels, geschied door de Babyloniërs.
|
|
15) | Daar was |
|
Zie de verklaring hiervan 1 Kon. 8:9.
|
| No Link found
|
|
16) | Horeb |
|
In de woestijn, in het leger der Israëlieten, waar de ark met haar toebehoren is gemaakt geweest. Zie van dezen berg ook Num. 10:33.
|
|
17) | heilige |
|
Zie 1 Kon. 8:10.
|
|
18) | hadden zich geheiligd, |
|
Dat is, hadden zich naar de ordinantie der wet gereinigd en bereid tegen deze plechtige handeling van het inwijden des tempels, hetwelk geschied was door gebeden, vasten, wasschint der klederen, onthouding van huwelijksgemeenschap. Vergelijk Gen. 35:2, en zie de aantekening; idem Exod. 19:10, en de aantekening.
|
|
19) | verdelingen |
|
Versta, de onderscheiding der beurten, die de priesters in het bedienen huns ambts onderhouden moesten, achtervolgens de orde van David gesteld, 1 Kron. 24. Deze konden zij nu niet volgen in dit extraordinaire werk, waaraan zij allen moesten bezig zijn.
|
|
20) | Asaf, |
|
Dezen zijn opperzangmeesters geweest, en zeer wijze lieden uit den stam van Levi, hebbende onder hen veel andere zangers, en onder deze hun zonen, enz. Zie van dezelve 1 Kron. 25:1,2, enz.
|
|
21) | en harpen, |
|
Anders, cithers.
|
|
22) | eenpariglijk |
|
Hebreeuws, als een; te weten, mens.
|
|
23) | dat Hij goed is, |
|
Men meent dat zij zongen en speelden op de muzikale instrumenten den 136 Psalm, in welken de verzen met deze woorden geëindigd worden. Het kan ook zijn dat zij nog enige andere psalmen gezongen en daarbij deze woorden gevoegd hebben, als Ps. 96, en Ps. 105, enz. Vergelijk 1 Kron. 16:7,8, enz.
|
|
24) | heerlijkheid |
|
Zie Num. 14:10.
|
|