1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36


1Alzo werd al het werk volbracht, dat Salomo aan het huis des HEEREN maakte. Daarna bracht Salomo de geheiligde1) dingen van zijn vader David; en het zilver, en het goud, en al de vaten legde hij onder de schatten van het huis Gods.
2Toen vergaderde2) Salomo de oudsten van Israel, en al de hoofden der stammen, de oversten der vaderen onder de kinderen Israels, te Jeruzalem, om de ark des verbonds3) des HEEREN op te brengen4) uit de stad Davids, dewelke is Sion.
3En alle mannen van Israel verzamelden zich tot de koning op het feest, hetwelk was in de zevende maand.5)
4En al de oudsten van Israel kwamen, en de Levieten6) namen de ark op.
5En zij brachten de ark, en de tent der samenkomst opwaarts, mitsgaders al de heilige vaten,7) die in de tent waren; deze brachten de priesters en Levieten opwaarts.
6De koning Salomo nu, en de ganse vergadering van Israel, die bij hem vergaderd waren voor de ark, offerden schapen en runderen,8) die vanwege de menigte niet konden geteld noch gerekend worden.
7Alzo brachten de priesters de ark des verbonds des HEEREN tot haar plaats, tot de aanspraakplaats9) van het huis, tot het heilige der heiligen, tot onder de vleugelen10) der cherubim.
8Want de cherubim spreidden de beide vleugelen over de plaats der ark; en de cherubim overdekten de ark en haar handbomen11) van boven.
9Daarna schoven zij de handbomen verder uit, dat de hoofden12) der handbomen gezien werden uit de ark,13) voor aan de aanspraakplaats, maar buiten niet gezien werden; en zij was daar tot op dezen dag.14)
10Er was niets in de ark, dan alleen de twee tafelen, die Mozes bij Horeb16) daarin gedaan had als de HEERE een verbond maakte met de kinderen Israels, toen zij uit Egypte uitgetogen waren.
11En het geschiedde, als de priesters uit het heilige17) uitgingen; (want al de priesters, die gevonden werden, hadden zich geheiligd,18) zonder de verdelingen19) te houden;
12En de Levieten, die zangers waren van hen allen, van Asaf,20) van Heman, van Jeduthun, en van hun zonen, en van hun broederen, in fijn linnen gekleed, met cimbalen, en met luiten, en harpen,21) stonden tegen het oosten des altaars, en met hen tot honderd en twintig priesteren toe, trompettende met trompetten.)
13Het geschiedde dan, als zij eenpariglijk22) trompetten en zongen, om een eenparige stem te laten horen, prijzende en lovende den HEERE; en als zij de stem verhieven met trompetten, en met cimbalen, en andere muzikale instrumenten, en als zij den HEERE prezen, dat Hij goed is,23) dat Zijn weldadigheid is tot in eeuwigheid; dat het huis met een wolk vervuld werd, namelijk het huis des HEEREN.
14En de priesters konden, vanwege die wolk, niet staan, om te dienen; want de heerlijkheid24) des HEEREN had het huis Gods vervuld.