1) | Amazia |
|
Hebreeuws, Amatsiahu.
|
|
2) | Vijf en twintig jaren |
|
Hebreeuws, een zoon van twintig en vijf jaar.
|
|
3) | negen en twintig jaren |
|
In dit getal zijn begrepen twaalf jaren, in welke hij balling is geweest te Lachis, zijnde van zijn eigen onderzaten verdreven, onder, 2 Kon. 14:19.
|
|
4) | Joaddan |
|
Hebreeuws, Jehohaddan.
|
|
5) | niet als zijn vader David; |
|
Dat is, niet met een oprecht hart; 2 Kron. 25:2.
|
|
6) | Joas gedaan had. |
|
Want gelijk Joas in de eerste jaren zijner regering, zolang de priester Jojada leefde, zich wel gedragen had, hebbende den zuiveren godsdienst, die vervallen was, opgericht en gehandhaafd, maar daarna door den raad der vorsten tot afgoderij geweken was, boven, 2 Kon. 12:3; 2 Kron. 24:17,18, alzo heeft Amazia zich in het eerst wel gedragen, maar is daarna tot afgoderij vervallen; 2 Kron. 25:7, enz., en 2 Kon. 14:14, enz.
|
|
7) | Alleenlijk |
|
Vergelijk 1 Kon. 3:2, en de aantekening; idem boven, 2 Kon. 12:3.
|
|
8) | sloeg, |
|
Dat is, met den dood strafte. Zie Gen. 8:21.
|
|
9) | die den koning, |
|
Zie boven, 2 Kon. 12:20,21.
|
|
10) | gelijk geschreven is |
|
Zie Deut. 24:16.
|
|
11) | De vaders |
|
Zie Deut. 24:16.
|
|
12) | Zoutdal |
|
Hetwelk was in Idumea. Zie breder van hetzelve 2 Sam. 8:13, en Ps. 60:2.
|
|
13) | Sela in |
|
Dat is, rotssteen. De hoofdstad van het steenachtig Arabië; welke op een steenrots gelegen zijnde, van die en van het land haar naam had. Vergelijk 2 Kron. 25:12.
|
|
14) | Jokteel, |
|
Deze naam kan overgezet worden de gehoorzaamheid Gods; dat is, de gehoorzaamheid aan God bewezen. Amazia schijnt deze stad zo genaamd te hebben, omdat hij al de verovering derzelve gehouden heeft voor een loon der gehoorzaamheid, die hij God bewees als hij de Israëlieten op het gebod van den profeet heeft afgedankt, die hij voor honderd talenten had aangenomen, enz. Zie 2 Kron. 25:8,9.
|
|
15) | tot op dezen dag. |
|
Dat is, tot op dezen tijd, in welken dit boek geschreven is, blijft dezen naam.
|
|
16) | laat ons |
|
Dat is, laat ons tegen elkander strijden. Alzo onder, 2 Kon. 14:11; idem 2 Kon. 23:29; 2 Kron. 25:17,21. Het schijnt dat hij den dood zijner vrienden door dezen aangenomen krijg heeft willen wreken, waarvan te zien is boven, 2 Kon. 9:27, en 2 Kon. 10:14, of immers de moedwilligheid en roverij der afgedankte Israëlieten, in zijn land geschied; zie daarvan 2 Kron. 25:13.
|
|
17) | De distel, |
|
De koning Israëls vergelijkt alhier den koning van Juda bij een distel of doornstruik, en zichzelven bij een cederboom, zijn krijgslieden bij het wild gedierte des Libanons, en de schade, die de koning van Juda te verwachten had, bij de vertreding van den distel. Het is zoveel alsof hij zeide: Indien gij, die in macht van volk en heerlijkheid des koninkrijks bij mij niet meer zijt te vergelijken, dan een verachte distel bij een verheven cederboom, tot mij om vrede en vriendschap gezonden had, het zou u niet gelukt hebben; hoeveel minder zal u deze vijandige vermetelheid wel bekomen? daarom indien gij wijs zijt, doe afstand, u wachtende voor schade.
|
|
18) | Libanon is, |
|
Zie 1 Kon. 4:33.
|
|
19) | dapper geslagen, |
|
Hebreeuws, slaande geslagen. Zie boven, 2 Kon. 14:7.
|
|
20) | het kwade |
|
Te weten, van den oorlog. Of, waarom zoudt gij u mengen, of, inlaten [in den strijd] met schade?
|
|
21) | toog Joas, |
|
Overmits hij den inval van Amazia niet wilde verwachten in zijn eigen land, maar liever hem bejegenen in het zijne.
|
|
22) | elkanders |
|
Dat is, streden tegen elkander. Zie boven, 2 Kon. 14:8.
|
|
23) | Beth-semes, |
|
Een stad, gelegen aan de landpale van den stam van Juda, Joz. 15:10, den Levieten toegeëigend, Joz. 21:16, ingenomen van de Filistijnen onder Achaz, 2 Kron. 28:18, en te onderscheiden van een ander Beth-Semes, gelegen in den stam van Nafthali, Richt. 1:33.
|
|
24) | tenten. |
|
Dat is, in hun woningen. Zie boven, 2 Kon. 13:5.
|
|
25) | poort van Efraim |
|
Zo genaamd, omdat men door dezelve ging naar het land Efraïms.
|
|
26) | Hoekpoort, |
|
Hebreeuws, de poort des hoeks. Anders genaamd de poort der hoeken, Zach. 14:10; idem, de uitziende; dat is, als een hoek uitstekende poort. Zie 2 Kron. 25:23, en de aantekening. Zij was zo genoemd omdat zij stond aan een hoek van de stad.
|
|
27) | ellen. |
|
Zie Gen. 6:15.
|
|
28) | gijzelaars; |
|
Hebreeuws, zonen der borgtochten, of verpandingen. Versta, personen van zonderlinge afkomst en waarde, die de koning Joas uit Juda medenam, tot verzekering van toekomenden vrede.
|
|
29) | maakten |
|
Te weten, in het vierde jaar na den dood van Joas, of van de regering zijns zoons Jerobeam.
|
|
30) | Lachis, |
|
Een stad, gelegen in de westpale van den stam van Juda. Zie van dezen Joz. 10:31, en Joz. 15:39.
|
|
31) | op paarden; |
|
Dat is, op een wagen of koets, die van paarden getrokken of gedragen werd. Vergelijk boven, 2 Kon. 9:28.
|
|
32) | het ganse volk |
|
Te weten, als Amazia vluchtte naar Lachis; en hieruit komt dat de elf volgende jaren der regering niet alleen Amazia, maar ook zijn zoon Azaria toegeschreven worden.
|
|
33) | Azaria |
|
Anders genaamd Uzzia, onder, 2 Kon. 15:13,30; 2 Kron. 26. Onder denzelfden koning begon Jesaja te profeteren, Jes. 1:1.
|
|
34) | Elath, |
|
Zie van deze stad ook Deut. 2:8. Azaria nu wordt gezegd die gebouwd te hebben, niet ten aanzien van de eerste grondlegging dezer stad, maar van de herbouwing derzelve, omdat zij vervallen was.
|
|
35) | de koning |
|
Namelijk, Amazia zijn vader.
|
|
36) | en regeerde |
|
Zie van deze ingevoegde woorden, boven, 2 Kon. 13:1.
|
|
37) | bracht ook weder |
|
Te weten, onder het gebied der koningen Israëls. Zie boven, 2 Kon. 13:25.
|
|
38) | Hamath, |
|
Zie hiervan Num. 13:21, en Num. 34:8.
|
|
39) | de zee |
|
Zie ook van deze zee Deut. 3:17.
|
|
40) | den dienst |
|
Hebreeuws, door de hand.
|
|
41) | Jona, |
|
Deze is dezelfde, die van den Heere naar Ninevé gezonden werd, en wiens profetie wij bij de andere profeten in den Bijbel hebben.
|
|
42) | Gath-hefer was. |
|
Een stad, gelegen in den stam van Zebulon; Joh. 19:13.
|
|
43) | bitter was, |
|
Of, wederspannig; dat is, zeer hard en zwaar, welke wederspannigheid sommigen ook duiden op Israël, als die zeer wederspannig geweest was, en daarom gestraft.
|
|
44) | opgeslotenen |
|
Zie van deze manier van spreken Deut. 32:36; idem 1 Kon. 14:10; en 1 Kon. 21:21.
|
|
45) | dat Hij den naam |
|
De Heere heeft wel kort daarna door den profeet Hosea laten voorzeggen den ondergang van het huis Israëls en de eindelijke verstoting van dit volk, gelijk men zien mag Hos. 1:5,6,9; en heeft zulks ook dadelijk uitgevoerd, 2 Kon. 17:18. Maar Hij heeft dat nog op dezen tijd niet willen doen, maar door zijn grondeloze barmhartigheid Israël nog verschoond, om des verbonds wil, dat Hij met hun vaderen gemaakt had. Zie ook 2 Kon. 13:23.
|
|
46) | Damaskus en Hamath, |
|
Deze twee steden zijn door David en Salomo gewonnen, 2 Sam. 8:6; en 2 Kron. 8:3, en daarom behoorden zij den koningen van Juda, als zij nog koningen waren over gans Israël. Maar als die daarna verloren en door de Syriërs hem afgenomen waren, 1 Kon. 11:24, zo heeft deze Jerobeam ze in zijn tijd weder gewonnen, niet voor de koningen van Juda, maar voor de koningen Israëls.
|
|