1)houd
Of, zwijg niet, wees niet stil van mij; versta, U of uwe oren van mij afwendende, van mij aflatende, zonder te spreken of mij te antwoorden, en met de daad te bewijzen dat Gij mij verhoort. Verg. deze manier van spreken met 1 Kon. 22:3; 1 Sam. 7:8; Job 13:13, menselijk van God gesproken, die gezegd wordt zich als doof te houden en te zwijgen en niet te antwoorden, als Hij met dadelijke hulp nog niet betoont dat Hij de gebeden der zijnen verhoord heeft. Anders, houd U niet als doof tegen mij en zo terstond, tegen mij stil houdt, enz. Verg. Job 13:13, met de aantekening.
 
2)kuil
Dat is, in het graf, gelijk doden. Of, gelijk verbijsterde beesten en mensen ergens in een kuil of groef vallen en omkomen.
 
3)handen
Gelijk dikwijls in het bidden geschiedt tot een teken van opheffing des harten tot God en verwachting eens zegens van Hem, door den Messias. Verg. 1 Kon. 8:22; Ps. 88:10, en Ps. 141:2; Klaagl. 2:19, en Klaagl. 3:41.
 
4)naar
Dat is, naar uw heilige aanspraakplaats, waar de ark des verbonds is, een voorbeeld van den Messias. Zie 1 Kon. 6:5.
 
5)Trek
Dat is, breng mij niet om, trek mij niet naar het graf met, enz. Verg. Ps. 26:9, en zie Job 21:33, en Job 24:22; Ezech. 32:20; alwaar Het Hebr. woord in dezelfde betekenis gebruikt wordt.
 
6)bouwen.
Dat is, die niet verhogen tot een vasten of duurzamen staat; idem, niet voortplanten of hun geslacht uitbreiden. Verg. Gen. 16:2; Job 22:23; Jer. 24:6, en Jer. 31:28; idem Spreuk. 14:1.
 
7)Geloofd
Hebr. gezegend.
 
8)hunlieder
Niet alleen mijne, maar ook zijner ganse kerk, van alle gelovigen.
 
9)verlossing
Of, behoudenissen, overwinningen zijns gezalfden; dat is die mij, zijn gezalfde, door zijne sterkte, zo menigmaal heeft verlost, of de sterkte der verlossingen, of des volkomen heils; [dat is, de volkomen heilzame sterkte] in het gezalfde; te weten, den Messias, den Heere Christus, door David afgebeeld.
 
10)Verlos
Of, behoud, geef heil.
 
11)weid
Gelijk een herder zijne schapen. Zie Ps. 32:
 
12)verhef
Of, draag hen.