1) | Looft God |
|
Dit woord staat hier en in de volgende verzen in het getal van velen: Looft gijlieden.
|
|
2) | in Zijn heiligdom; |
|
Dat is, in zijn heilige plaats, te weten, in den hemel; anderen verstaan door het heiligdom den tempel, gelijk Ps. 20:3, of den tabernakel; niet alleen den aardsen tempel of tabernakel, maar veel meer den tempel hierboven in den hemel. Anders: vanwege zijne heiligheid.
|
|
3) | in het uitspansel |
|
Hebr. in zijne uitspanning der sterkte; dat is, in zijn sterk uitspansel; dat is, omdat Hij zijne kracht, of sterkte; ziende op hetgeen geschreven staat Gen. 1:6. Zie ook Ps. 19.
|
|
4) | Zijn mogendheden; |
|
Dat is, zijn krachtige en geweldige daden, gelijk Ps. 145:4.
|
|
5) | naar de menigvuldigheid |
|
Of, naar de veelheid zijner heerlijkheid; dat is, vanwege zijne grote en menigvuldige macht en heerlijkheid.
|
|
6) | fluit; |
|
Gelijk Ps. 149:3.
|
|
7) | orgel! |
|
Het Hebr. woord wordt zelden gevonden en derhalve wordt het verscheidenlijk overgezet. Het betekent een lieflijk instrument door Jubal uitgevonden, Gen. 4:21. Zie Job 21:12, en Job 30:31.
|
|
8) | hel klinkende |
|
Of, lieflijk klinkende. Hebr. hoorcimbalen; dat is, die lieflijk zijn om aan te horen; deze muziekinstrumenten waren van metaal, als schellen of bellen.
|
|
9) | Alles, wat |
|
Hebr. alle adem. Zie de aantekening bij Gen. 7:22. Deze woorden verklaart de apostel Johannes breder aldus: En alle schepsel, dat in de hemel is en op de aarde en onder de aarde, en die in de zee zijn, en alles wat in dezelve is, hoorde ik zeggen: Hem, die op den troon zit, en het Lam zij de dankzegging, en de eer, en de heerlijkheid, en de kracht in alle eeuwigheid; Openb. 5:13.
|
|