1)is gelijk de wijze
Alsof hij zeide: Het is zeker en gewis, dat een wijs man alle andere mensen in waardigheid tebovengaat, omdat hij alle dingen wel en grondig kan uitleggen en beantwoorden.
 
2)De wijsheid
Dat is, zij maakt hem beleefd en vriendelijk. Anders: Zij geeft hem het licht der kennis, zulks dat hij zeer klaar en bescheidenlijk ziet hoe hij heeft te wandelen en wat hem staat te doen of te laten. Zie Pred. 2:14.
 
3)de stuursheid
Of, wreedheid. Hebr. sterkheid, of hardigheid; dat is, hij legt de felheid of wreedheid af, die zich gemeenlijk in het aangezicht openbaart; zie Deut. 28:50; Richt. 14:14, en de aantekening aldaar.
 
4)daardoor veranderd
Te weten door de wijsheid.
 
5)Neem acht
Hebr. ik bewaar. Het is een korte afgebroken manier van spreken.
 
6)op de mond
Dat is, op hetgeen de koning zegt, og op hetgeen hij u gebiedt. Het woord mond betekent dikwijls een rede, of woorden; en woorden betekent dikwijls bevelen, of geboden, gelijk Exod. 17:1.
 
7)naar de gelegenheid
Dat is, gehoorzaam alzo de koning of overheid, dat gij middelerwijl niet verlaat noch vergeet de schuldige plicht en eed, waarmede gij voornamelijk aan God verbonden zijt. Anders: om de zaak van den eed Gods.
 
8)van zijn aangezicht;
Te weten des koning; te weten uit ongeduld, als hij u wat beveelt, dat u niet behaagt; met uw haastig weggaan te kennen gevende dat gij weigerig zijt te doen wat u de koning beveelt. Anders: weg te gaan; dat is, uit zijn dienst te treden en hem verlaten. Sommigen verstaan dit en hetgeen volgt van God.
 
9)blijf niet staande
Dat is, houd u aan geen kwade zaken en sta ze niet toe. Zie de aantekening 2 Kon. 23:3. Of blijf niet halsstarrig in het weigeren van het bevel des konings.
 
10)al wat
Zodat hij zich, wanneer het hem belieft, aan u wreken kan, en toornig zijnde, zou hij u lichtelijk straffen.
 
11)hem lust, doet hij
Te weten, den koning.
 
12)het woord des konings
Dat is, het bevel. De zin is: Als de koning zijn dienaren beveelt dat zij u zullen straffen, niemand durft zijn heerschappend bevel tegenstaan.
 
13)Wat doet gij?
Dat is, waarom beveelt gij mij dit?
 
14)het gebod onderhoudt
Te weten, het bevel des konings, hetwelk niet strijdt tegen den wil en het bevel Gods.
 
15)zal niets kwaads
Dat is, hij zal in de ongenade en straf Gods of des konings en der overheid niet vervallen. Hebr. zal niet weten een kwaad ding.
 
16)het hart eens wijzen
Dat is, een wijs man weet hoe hij zich naar gelegenheid zal schikken, dat hij God en den koning niet vertoornt.
 
17)dewijl het kwaad
Dat is, de mens is aan veel ongeluk en zwakheid onderworpen, daarom moet men voorzichtig zijn in zijne zaken.
 
18)Want hij weet niet,
Dat is, hij weet niet wat hem God toeschikken zal, gelijk hij ook niet weet den tijd wanneer; en derhalve kan hij het niet voorkomen; daarom moet hij steeds God bidden om een heilige voorzichtigheid, opdat hij zich wel en naar behoren moge gedragen.
 
19)wanneer het geschieden zal
Of. hoe.
 
20)die heerschappij heeft
Te weten, als de mens de dood overkomt.
 
21)om den geest
Dat is, om de adem of de ziel, of de geest des levens binnen het lichaam te houden, dat hij daar niet uitvare.
 
22)in te houden;
Het Hebreeuwse woord betekent zoveel als in een gevangenis besluiten of bewaren.
 
23)over den dag
Of, in den dag des doods; dat is, als de dood het leven komt bestrijden en de sterfdag gekomen is, zo is er geen middel om de dood te ontkomen.
 
24)geen geweer
Dat is, vleselijke wapens. Anders: geen loslating.
 
25)in dezen strijd;
Te weten als leven en dood met elkander strijden.
 
26)goddeloosheid
Gelijk men gemeenlijk zegt: Onrecht slaat zijn eigen meester. Anders: het onrustig gewoel; alsof hij zeide: dat iemand nu dit dan dat voorneemt, en zeer woelende is om tot zijn voornemen te geraken, zal hem almede niet helpen tegen de dood.
 
27)daar is een tijd,
Of, ook zag ik een tijd, in welken, enz; te weten als een onrechtvaardig mens in hoogheid en in het ambt der overheid verheven wordt, daar toch degenen, die dit ambt bedienen, hunner onderzaten welvaart inzonderheid en vooral behoorden te zoeken; Rom. 13:4.
No Link found
 
28)hem ten kwade.
Of, den heerser, of die over welke hij heerst.
 
29)die begraven waren,
Dat is, die in vergetelheid gesteld waren.
 
30)de plaats des Heiligen
Versta hier door de plaats der heiligen de tempel, waarin de heilige God woont. komen, of ingaan en uitgaan is zoveel als in Gods huis te verkeren, en zich in godzaligheid te oefenen. Anderen verstaan hier door de heilige plaats de gerechtplaats, waar de rechters zitten in Gods plaats en de persoon Gods vertegenwoordigen. God daar tegenwoordig bij hen zijnde, ja in het midden van hen voorzittende. Anderen verstaan dit vers van de goddelozen, en zetten het aldus over: En toen heb ik gezien de goddelozen, dat zij begraven werden en ondergingen, en uit de plaats van de Heilige weggingen, en werden vergeten in de stad, in welke zij alzo gedaan hadden; dat is goddelooslijk geregeerd hadden.
 
31)Dit is ook ijdelheid.
Te weten, deze onbestendigheid en ondankbaarheid van het volk.
 
32)Omdat niet haastelijk
Alsof hij zeide: Omdat God dikwijls zijn rechtvaardig oordeel over de goddelozen vertraagt, zo menen zij dat zij altijd ongestraft zullen blijven, en derhalve vervallen zij in alle goddeloosheid; verg. Ps. 50:21.
 
33)die God vrezen,
Te weten met een kinderlijke vreze.
 
34)vrezen.
Te weten vrezen hem te vertoornen.
 
35)den goddeloze
Versta hierbij, maar hij zal eindelijk gestraft worden, hetzij hier of hier namaals.
 
36)hij zal de dagen
Dat is, hij zal niet lang leven, immers in gerustheid en met een goede conscientie, hetwelk het rechte leven is.
 
37)een schaduw,
Die haast voorbijgaat. Zie Ps. 144:4. Anders: hij zal de dagen niet verlengen gelijk een schaduw, die met de ondergang der zon lang wordt.
 
38)wedervaart
Hebr. aanraakt, aantreft.
 
39)naar het werk
Dat is, alsof zij werken der goddelozen hadden, enz. De zin is: Somtijds gaat het de vromen kwalijk en de goddelozen wel; zie Ps. 73:11,12,13,14.
 
40)Ik zeg,
Of ik zeide.
 
41)dat dit ook ijdelheid is.
Te weten dewijl geen mens kan verzekerd zijn dat het hem vanwege zijn vroomheid in deze wereld steeds zal welgaan. Anders: dit is ook ijdelheid; dat is, dit is een ijdele en ongerijmde zaak, naar het oordeel der mensen.
 
42)onder de zon,
Dat is, zoveel dit tijdelijke leven aangaat.
 
43)blijde te zijn;
Doch alzo dat hij altijd de vreze des Heren voor ogen hebbe. Zie onder Pred. 12:13.
 
44)dat zal hem aankleven
Dat is, dat zal zijn deel zijn.
 
45)den slaap niet ziet
Dat is, niet slaapt; te weten vanwege de zorg en bekommernis die hij heeft over de tijdelijke goederen. Zie boven Pred. 2:23,24.
 
46)niet kan uitvinden,
Te weten, met zijn eigen vernuft.
 
47)het werk,
Te weten de regering Gods over de zaken, die in de wereld geschieden, als bij name, hoe dit met Gods rechtvaardige regering overeenkomt, dat Hij de vromen dikwijls zo zwaarlijk kastijdt en de goddelozen dikwijls zo zegent.
 
48)om te zoeken,
Dat is, om te verstaan; te weten hoe ieder ding in de wereld van God wijselijk en wel geregeerd wordt.
 
49)zeide, dat hij het zou weten
Te weten, bij zichzelf in zijn hart.