1)Nazireerschap afgeschoren heeft.
Dat is, het haar, hetwelk hem in zijn nazireërschap gewassen is.
 
2)beweegoffer,
Hoe het beweegoffer van het hefoffer te onderscheiden is, zie Lev. 7:30.
 
3)schouder des hefoffers;
Of, achterbout.
 
4)behalve wat zijn hand bekomen zal;
Dat is, uitgenomen hetgeen hij boven de voorgemelde offerande nog vrijwilliglijk, naar zijn vermogen, beloven en offeren wilde. Meer mocht hij wel doen, maar niet minder, zijnde de offerande, die in deze wet voorgeschreven wordt, zowel den armen als den rijken opgelegd.
 
5)naar de wet van zijn Nazireerschap.
Anders, boven, of behalve.
 
6)zegenen,
Dat is, als priesters en dienaars Gods in de algemene bijeenkomst, alles goeds, welvaren en zaligheid aan de gemeente van God toewensen.
 
7)zegene u, en behoede u!
Zie Gen. 12:2.
 
8)doe Zijn aangezicht over u lichten,
Het aangezicht Gods betekent zijn voorzienigheid en tegenwoordigheid, om te straffen of te zegenen. Van het aangezicht der straf, of wraak, zie Lev. 17:10; Ps. 34:17, en Ps. 51:11. Van het aangezicht der gunst en zegening is hier gesproken, als ook 2 Kron. 30:9; Ps. 13:2, enz. God wordt gezegd zijn aangezicht te doen lichten, als Hij zijn genade, zegen en weldadigheid dadelijk bewijst, Ps. 31:17, en Ps. 80:4,8,20, en Ps. 119:135, en Dan. 9:17.
 
9)verheffe Zijn aangezicht over u,
Dat is, hebbe geduriglijk de ogen zijner genadige voorzienigheid over u, om uw ingang en uitgang te bewaren, tot uw best, hetwelk God niet doet wanneer Hij gezegd wordt zijn aangezicht te verbergen, of af te keren; Deut. 32:20; Ezech. 7:22.
 
10)geve u
Hebreeuws, zette; dat is, voege u vrede toe of geve u vrede.
 
11)vrede!
Zie Gen. 37:14.
 
12)Mijn Naam op de kinderen Israëls leggen;
Dit geschiedde eensdeels met aanroeping van den goddelijken naam, anderdeels met uitstrekking hunner handen over de gemeente, alsof zij den zegen des Heeren, om welken zij baden, het gehele volk, van Gods wege, dadelijk hadden willen toebrengen en overgeven.