1) | geslachten van Manasse, |
|
Tot welke, omdat zij er mede toe behoorden, zo verschijnen zij onder dezelve voor Mozes, om het erfdeel van haar vader, die gestorven was, te verzoeken.
|
|
2) | zijner dochteren: |
|
Namelijk van Zelafead.
|
|
3) | niet geweest |
|
Dat is, niet gemengd in hun samenrotting, zodat hij met hun boze daad gene gemeenschap heeft gehad.
|
|
4) | vergaderd hebben in de vergadering van Korach; |
|
Te weten, door de samenrotting en muiterij, van welke wij lezen boven, Num. 16:1,2,3, enz.
|
|
5) | in zijn zonde gestorven, |
|
Hoewel hij niet schuldig was aan de conspiratie van Korach, zo is hij nochtans mede schuldig geweest aan de algemene murmurering des volks, waarom God hun gedreigd had dat zij in de woestijn zouden omkomen. Zie Num. 14.
|
|
6) | weggenomen worden, |
|
Hebreeuws, verminderd.
|
|
7) | rechtzaak |
|
Hebreeuws, het oordeel, of, gericht; dat is, zaak, different of geschil, hetwelk door de uitspraak van God gewezen moest worden. Want het was nog in twijfel of de dochters, als er geen mannelijke erfgenaam was, zouden mogen delen, dan of, met een bruidsgift uit de erfenis zouden moeten scheiden.
|
|
8) | het aangezicht des HEEREN. |
|
Dat is, in de tent der samenkomst, waar Mozes de stem des HEEREN van boven het verzoendeksel der ark, uit het midden der twee cherubim, hoorde tot het spreken. Zie Exod. 25:22, en boven, Num. 7:89. Of versta, dat Mozes door het middel der tekenen urim en thummim, die aan den borstlap des hogepriesters waren, den wil van God vernomen heeft. Vergelijk onder, Num. 27:21.
|
|
9) | ganselijk geven |
|
Hebreeuws, gevende zult gij haar geven; te weten, het erfgoed dat haar vader zou moeten hebben zo hij leefde.
|
|
10) | erfenis aan zijn broederen geven. |
|
Welverstaande, na het overlijden des mans, die geen dochters heeft. Zo is ook te nemen het einde van Num. 27:10.
|
|
11) | zijn geslacht is, |
|
Te weten, van zijn vader, van welken de zonen hun benaming hebben.
|
|
12) | des rechts zijn, |
|
Dat is, waarnaar de rechters in het gericht over dusdanige zaken zullen moeten oordelen en uitspraak doen.
|
|
13) | Abarim, |
|
De HEERE wijst hem een berg van het gebergte Abarim. Aan dit gebergte is geweest de een en veertigste en de voorlaatste rustplaats van de kinderen Israëls reizende naar het beloofde land, mitsgaders de berg Nebo, op welken Mozes stierf; Deut. 32:49,50 en Deut. 34:1,5.
|
|
14) | tot uw volken verzameld worden, |
|
Zie Gen. 15:5, en Gen. 25:8.
|
|
15) | Zin, |
|
Hebreeuws, Tsin.
|
|
16) | heiligen. |
|
Wij heiligen God als wij van Zijn heiligheid en al Zijn goddelijke deugden en werken recht gevoelen, met eerbied spreken, en met onze werken oorzaak geven, dat Zijn naam geprezen en groot gemaakt wordt; Lev. 22:2, alzo boven, Num. 20:12; Jes. 8:13, en Jes. 29:23.
|
|
17) | Meriba, |
|
Dat is, der twisting, en worden door aanwijzing der plaatsen onderscheiden van het twistwater te Rafidim, waar zij door ongeloof tegen den HEERE niet gezondigd hadden; Exod. 17:7.
|
|
18) | de God der geesten van alle vlees, |
|
Dat is, die de zielen aller mensen geschapen heeft en daarin de gaven uitstort, zowel der natuur als der genade, die hun nodig zijn tot uitvoering hunner beroeping. Zie boven, Num. 16:22.
|
|
19) | voor hun aangezicht uitga, |
|
Dat is, die de werken zijner beroeping in huis en buitenshuis in alle gelegenheid trouwelijk waarneme en kloekelijk uitvoere. Zie Deut. 28:6, en Deut. 31:2 met de aantekeningen.
|
|
20) | uitleide, |
|
Dat is, die de gemeente door zijn autoriteit gebiede en geleide, en trouwelijk regere, en voorsta, ten einde ieder, naar zijn beroeping, zijn behoorlijken plicht doe, en zo in het geestelijke als in het lichamelijke welvare.
|
|
21) | de Geest is; |
|
Te weten, die hem nodig is in zulk een zware regering, als de Geest van de vreze des HEEREN, der wijsheid, der sterkte, der gerechtigheid, des gedulds, der matigheid; welke gaven van mijn Geest voortkomen.
|
|
22) | leg uw hand op hem; |
|
Door deze ceremonie moest hij Gode toegeheiligd en overgegeven zijn, om zijn ambt getrouwelijk te bedienen, en daartoe de nodige gaven ontvangen. Zie van het onderscheiden gebruik dezer ceremonie Gen. 48:14; Lev. 1:4; Num. 8:10.
|
|
23) | bevel voor hun ogen; |
|
Te weten, van hetgeen hij in de uitvoering van zijn ambt doen of laten moet.
|
|
24) | leg op hem |
|
Vergelijk boven, Num. 11:17, en de aantekeningen er op.
|
|
25) | heerlijkheid, |
|
Versta hierdoor, niet alleen den uiterlijken luister der hoogheid en des aanziens, maar inzonderheid de inwendige versiering en waardigheid van het ambt.
|
|
26) | horen, |
|
Dat is, hem gehoorzaam zijn.
|
|
27) | van Urim, |
|
Zie hiervan Exod. 28:30; Lev. 8:8. Hierdoor werd God over twijfelachtige en zeer gewichtige zaken extra-ordinair raad gevraagd. Zie boven de aantekeningen Num. 27:5; maar anders moesten ordinairlijk de oversten zich houden aan het geschreven woord en den geopenbaarden wil van God, Deut. 17:19; Joz. 1:7,8.
|
|
28) | naar zijn mond |
|
Dat is, naar het bevel en voorschrift des HEEREN zullen zij ook in hun beroeping hun schuldigen plicht doen. Vergelijk boven de aantekeningen op Num. 27:17.
|
|
29) | hij legde zijn handen op hem, |
|
Zie boven, Num. 27:18.
|
|
30) | den dienst van Mozes |
|
Hebreeuws, door de hand.
|
|