1) | buiten het leger, |
|
Zie de beduiding Hebr. 13:11,12.
|
|
2) | ter bewaring |
|
Dat is, zij [namelijk deze as] zal bewaard worden.
|
|
3) | water der afzondering; |
|
Waarmede besprengd zouden worden degenen, die om enige ceremoniëele onreinheid van den tabernakel des Heeren of van de bijeenkomsten der gemeente waren afgezonderd, tot een teken hunner reiniging.
|
|
4) | ontzondiging. |
|
Hebreeuws, zonde; dat is, ontzondiging, of reiniging van zonden. Zie Num. 19:12,13,19,20. De zin is: dat water en de besprenging daarmede zal een teken zijn der reiniging van zonden, die alleen geschiedt door het bloed van den Messias en Zaligmaker, onzen HEERE Jezus Christus, mits gesprengd [dat is, toegeëigend] zijnde aan de zielen van alle ware kinderen Gods, waarvan deze ganse ceremonie een voorbeeld was. Zie Hebr. 9:12,13,14, en Hebr. 10:1,2,3,4,12,14; 1 Petr. 1:2; 1 Joh. 1:7, enz. Alzo wordt het woord zonde ook zeer dikwijls genomen voor offerande voor de zonde, of zondoffer. Zie en vergelijk boven, Num. 8:7 waar dit water genoemd wordt water der zonde, en onder, Num. 19:17 hebt gij brand der zonde.
|
|
5) | enig dood lichaam van een mens, |
|
Hetzij van een Jood, of van een vreemdeling. Hebreeuws, ziel. Zie Lev. 19:28.
|
|
6) | daarmede ontzondigen, |
|
Met het water der afzondering.
|
|
7) | verontreinigt den tabernakel |
|
Wanneer hij, nog onrein zijnde, evenwel niet schroomt tegen Gods uitgedrukt bevel in den voorhof van zijn heilige woning te verschijnen.
|
|
8) | die ziel |
|
Dat is, mens, persoon.
|
|
9) | uitgeroeid worden uit Israël; |
|
Als hebbende moedwilliglijk veracht, niet alleen dit ceremoniëel gebod des HEEREN, maar ook de betekende zaak, te weten, de reiniging door het bloed van den Messias, gelijk de volgende woorden uitwijzen; vergelijk met boven, Num. 19:9. Vergelijk ook Hebr. 10:26,27,28,29. Zie wijders Gen. 17:14; alzo onder, Num. 19:20.
|
|
10) | is nog in hem. |
|
Of, zal voortaan in hem zijn, of, blijft in hem.
|
|
11) | in een tent: |
|
Dat is, in het leger, in zijn woning.
|
|
12) | deksel |
|
Hebreeuws, gewrongen doek, of stuk laken, of snoer, waarmede men iets bindt.
|
|
13) | gebonden is, |
|
Hebreeuws, aangevoegd, samengevoegd, gekoppeld. De zin is, dat nergens mede toegedekt, bestopt of bewonden is.
|
|
14) | mensen, |
|
Die gestorven is.
|
|
15) | Voor een onreine |
|
Hier beveelt nu God de wijze aan van het water der afzondering te bereiden en te gebruiken.
|
|
16) | stof des brands |
|
Dat is, van de bewaarde as der verbrande rode vaars. Zie boven, Num. 19:9.
|
|
17) | ontzondiging, |
|
Hebreeuws, der zonde; dat is, dienende tot ontzondiging of reiniging van zonde. Zie boven, Num. 19:9.
|
|
18) | levend water doen |
|
Dat is, springende, lopende of vlietende, genomen uit een fontein of rivier. Zie Gen. 26:19; Lev. 14:5.
|
|
19) | die ziel zal uit het midden der gemeente |
|
Dat is, die persoon, of, mens.
|
|
20) | heiligdom des HEEREN verontreinigd, |
|
Zie boven, Num. 19:13.
|
|
21) | dat aangeroerd zal hebben, |
|
Of, [hem.]
|
| No Link found
|
|