1) | het koninkrijk der hemelen |
|
Dat is, de oprichting en verbreiding der gemeente Gods, door de predikatie van het Evangelie, ten tijde der komst van den Messias.
|
|
2) | Bereidt den weg des Heeren, |
|
Een gelijkenis, genomen van een prins of koning, tegen wiens komst de wegen bereid en geëffend worden.
|
|
3) | kleding van kemelshaar, |
|
Zodanige ruige klederen droegen eertijds de profeten in het Oude Testament. Zie Zach. 13:4; Hebr. 11:37, gelijk van Elia in het bijzonder betuigd wordt, 2 Kon. 1:8, in wiens geest en kracht Johannes de Doper gekomen was; Mal. 4:5; Luk. 1:17.
|
|
4) | sprinkhanen en wilde honing. |
|
De sprinkhanen zijn in die landen groot en veel, en worden aldaar onder de geringe lieden gegeten, gelijk zij ook onder de reine spijzen gesteld worden; Lev. 11:22.
|
|
5) | belijdende hun zonden. |
|
Deze belijdenis van de zonden is geen oorbiecht geweest, daar denzelve voor den doop, in het algemeen en in het openbaar geschiedde.
|
|
6) | Farizeën en Sadduceën |
|
Farizeën en Sadduceën zijn geweest twee sekten onder de Joden, gelijk er nog een derde was der Esseën. Zie van denzelve den historieschrijver Josefus Antiq. l. 18,c. 2, de bello Iud.l.
|
|
7) | waardig; |
|
Dat is, betamelijk, of met de ware bekering overeenkomende.
|
|
8) | de bijl aan de wortel der bomen gelegd; |
|
De straf Gods is nakende, niettegenstaande gij roemt afkomstig te zijn van Abraham, tenzij gij Abrahams werken doet; Joh. 8:39.
|
|
9) | met water tot bekering; |
|
Grieks: in het water.
|
|
10) | die na mij komt |
|
Of achter mij, Joh. 1:15,27.
|
|
11) | wiens schoenen ik niet waardig ben Hem na te dragen |
|
Dat is, den allerminsten of slechtsten dienst te doen.
|
|
12) | die zal u met den Heiligen Geest en met vuur dopen |
|
Johannes onderscheidt hier zijn uiterlijken doop van den inwendigen doop van Christus, waarmede Hij onze harten door zijnen Geest zuivert, gelijk het vuur de metalen van alle schuim en onreinheden. Zie dergelijke Joh. 3:5, en Hand. 1:5, en Hand. 2:4.
|
|
13) | wan in zijne hand is, |
|
Grieks: werpschup; waarmede men het graan omwerpt om van het kaf te zuiveren, hetwelk bij ons door den wan geschiedt.
|
|
14) | tarwe |
|
Of, koren, gelijk hierna dikwijls.
|
|
15) | schuur samenbrengen, |
|
Anders, korenzolder; of plaats waar iets weggelegd wordt om te bewaren.
|
|
16) | weigerde Hem zeer, |
|
Dat is, verhinderde Hem zeer, of stelde zich daar zeer tegen, zo met woorden als anderszins.
|
|
17) | Laat nu af; |
|
Namelijk om mij zulks te verhinderen.
|
|
18) | alle gerechtigheid |
|
Dat is, al wat God ingesteld en bevolen heeft om Hem volkomen gehoorzaamheid te bewijzen.
|
|
19) | gelijk een duif, |
|
Dat is, in lichamelijke gedaante gelijk een duif, Luk. 8:22 (?), in hoedanig een gedaante de Heilige Geest, die overal tegenwoordig is, zich hier op Christus heeft willen openbaren, om zijn onschuld, zachtmoedigheid, vriendelijkheid en oprechtheid te kennen te geven.
|
|
20) | En zie, ene stem uit de hemelen, |
|
Hier is een klaar getuigenis van de drie onderscheidene personen in het enig goddelijk wezen; de Vader, die spreekt uit den hemel, de Zoon, van wien Hij spreekt, en de Heilige Geest, die nederdaalt.
|
|