1) | verzoekende |
|
Willende beproeven of Hij zulks zou kunnen doen, om Hem beschaamd te maken.
|
|
2) | uit den hemel |
|
Dat is, hetwelk uit, aan, of van den hemel zou geschieden, gelijk op het gebed van Jozua de zon en maan stil stonden, Joz. 10:12; gelijk het vuur uit den hemel kwam op het gebed van Elia, 2 Kon. 1:9, en gelijk de zon ten tijde van Jesaja terugging; Jes. 38:8.
|
|
3) | rood. |
|
Grieks, rood als vuur; dat is schoon of klaar rood.
|
|
4) | aanschijn des hemels |
|
Dat is, gestalte of gedaante
|
|
5) | de tekenen der tijden |
|
Namelijk die naar de voorzegging der profeten de komst en tegenwoordigheid van den Messias aanwijzen. Zie Matth. 11:4,5, en de aantekening bij Luk. 12:56.
|
|
6) | Het boos en overspelig geslacht |
|
Zie hetzelfde boven Matth. 12:39.
|
|
7) | geen teken |
|
Namelijk om hen krachtiger te overtuigen.
|
|
8) | weg. |
|
Namelijk over de zee. Zie Mark. 8:13,14.
|
|
9) | overlegden bij zichzelven, |
|
Of, zij spraken onder elkander.
|
|
10) | leer der Farizeën |
|
Die bij een zuurdesem hier vergeleken wordt, overmits dezelve de zuiverheid der ware leer met valse en van mensen ingestelde leer vermengde, en den mens door een ijdelen waan van eigenrechtigheid en met geveinsheid opgeblazen maakt.
|
|
11) | Cesarea Filippi, |
|
Dit was ene stad aan den voet van de berg Libanon, omtrent den oorsprong van de Jordaan; alzo genaamd omdat zij gebouwd was ter ere van de keizer Tiberius; en wordt toegenaamd Filippi, omdat zij gebouwd is van den viervorst Filippus, Josef. Antiq. lib. 18, cap. 3, en ter onderscheiding van een ander Cesarea van zijn vader Herodes, ter ere van den keizer Augustus aan de Middelandse zee gebouwd. Josef. lib. 15, cap. 13; Hand. 10:1.
|
|
12) | antwoordende, |
|
Namelijk uit aller naam; alzo Christus hun allen gevraagd had; waarom ook het antwoord van Christus hoewel het tot Petrus geschiedt, tot allen behoort.
|
|
13) | de Christus |
|
Dat is, de Messias, of gezalfde. Zie Joh. 1:42.
|
|
14) | Bar-Jona, |
|
Dat is, Jonas' zoon: want het woord Bar betekent in de Chaldeeuwse spraak een zoon.
|
|
15) | vlees en bloed |
|
Dat is, noch uw eigen, noch enig natuurlijk vernuft, noch enig mens. Zie Gal. 1:16.
|
|
16) | petra |
|
Dat is, steen of steenrots; namelijk op deze uwe belijkdenis, die gij van mij doet. Of, op mij dien gij beleden hebt. Want Christus is alleen het fondament zijner gemeente, 1 Cor. 3:11, hoewel ook Petrus en ook de andere apostelen ten aanzien van hunne leer, fondamenten der gemeente kunnen genaamd worden, gelijk te zien is Openb. 21:19.
|
|
17) | poorten der hel |
|
Dat is, noch de listigheid noch het geweld des duivels en zijner instrumenten. Want eertijds waren de raadhuizen en sterkten der steden in de poorten: Gen. 22:17.
|
|
18) | sleutelen van het koninkrijk der hemelen; |
|
Dat is, een geestelijke macht, om van Gods wege en in Christus naam te verkondigen den gelovigen en boetvaardigen vergeving hunner zonden, en dat zij deel hebben aan het rijk Gods, en hetzelve door de heilige sacramenten aan hen te verzegelen. En daarentegen, de ongelovigen en onboetvaardigen, dat zij geen deel hebben aan de vergeving der zonden en het rijk Gods, en daarom hen van het gebruik dezer sacramenten te weren en uit te sluiten: welke macht de gemeente, Matth. 18:18, en al den apostelen, Joh. 20:21, ook gegeven wordt. Zie 2 Cor. 10:8.
|
|
19) | zo wat gij zult binden |
|
Namelijk naar Christus' bevel en voorschrift.
|
|
20) | zal in de hemelen gebonden zijn; |
|
Dat is, God zal voor vast en bondig houden hetgeen alzo naar zijn bevel door zijn dienaar gedaan zal zijn.
|
|
21) | Heere, |
|
Of, God zij u genadig, Heere. Dat is, God behoede u daarvoor. Dat zij verre van u.
|
|
22) | satanas |
|
Dat is, wederpartij. Welke naam wel voornamelijk den duivel wordt toegeschreven, zie Matth. 4:10, maar hier ook Petrus gegeven, omdat hij Christus uit verkeerde liefde in het uitvoeren van zijn ambt zocht hinderlijk te zijn. Zie 2 Sam. 19:22.
|
|
23) | mij een aanstoot; |
|
Grieks, mijn aanstoot.
|
|
24) | achter mij wil komen, |
|
Dat is, mij als een discipel wil volgen.
|
|
25) | verloochene zichzelven, |
|
Zichzelven verloochenen is zijn eigen verstand, wil en genegenheden achterstellen en dezelve aan Gods woord en wil onderwerpen.
|
|
26) | leven zal willen behouden, |
|
Grieks, ziel. Zie Matth. 10:39.
|
|
27) | lossing van zijn ziel? |
|
Grieks, verwisseling, tegenlossing, of mangeling, waartegen of waarvoor iemand gelost wordt.
|
|
28) | naar zijn doen. |
|
Dat is, naardat hij gedaan zal hebben, goed of kwaad. Zie de verklaring hiervan Matth. 25:36.
|
|
29) | hier staan, |
|
Dat is, die hier tegenwoordig zijn.
|
|
30) | zien komen in zijn koninkrijk. |
|
Dit kan verstaan worden òf van zijn verrijzenis en hemelvaart, òf van de zendig des Heiligen Geestes en de verbreiding des Evangelies onder de heidenen, of ook van zijne verheerlijking op den berg, waarvan gesproken wordt in het begin van het volgende hoofdstuk.
|
|