1) | Nebukadrezar, |
|
Anders in dit boek, en bij Ezechiël meest genoemd Nebukadnezar.
|
|
2) | zekerlijk gegrepen, |
|
Hebreeuws, grijpende gegrepen worden.
|
|
3) | ogen zullen de ogen des konings van Babel zien, |
|
Vergelijk boven Jer. 32:4, en onder Jer. 52:9,10,11.
|
|
4) | Gij zult door het zwaard niet sterven. |
|
Vergelijk boven Jer. 32:5, met de aantekening.
|
|
5) | naar de brandingen |
|
Of, met de brandingen; dat is, gelijk men uwe voorzaten bij hunne begrafenis vereerd heeft met vuren of het branden van allerlei kostelijke specerijen, alzo zal u ook geschieden. Zie hiervan 2 Kron. 16:14, met de aantekening.
|
|
6) | Och heer! |
|
Vergelijk boven Jer. 22:18,19.
|
|
7) | Als het heir des konings van Babel |
|
Hiermede wordt te kennen gegeven de gehoorzaamheid, godzalige vrijmoedigheid en het vertrouwen van Jeremia, die niet geschroomd heeft in zulke gelegenheid van zaken den koning Zedekia aan te zeggen hetgeen hem van God belast was.
|
|
8) | Lachis |
|
Zie 2 Kon. 14:19.
|
|
9) | Azeka; |
|
Zie 1 Sam. 17:1.
|
|
10) | vaste steden, |
|
Hebreeuws, steden der vesting.
|
|
11) | gemaakt had |
|
Zie de manier van dit verbondmaken onder Jer. 34:18,19, en vergelijk Gen. 15:17,18.
|
|
12) | ganse volk, |
|
Versta, allen die dienstboden hadden.
|
|
13) | voor hen uit te roepen. |
|
Te weten, alle knechten en maagden, in het zevende jaar, volgens de wet, onder Jer. 34:13,14. Dit deed Zedekia om door dit uiterlijk werk van gehoorzaamheid verlossing en overwinning van God te verkrijgen, maar hoe zij het, naar de wijze van de huichelaars, hebben gemeend en onderhouden, wordt in het volgende verhaald.
|
|
14) | doen dienen. |
|
Zie boven Jer. 22:13.
|
|
15) | hoorden al de vorsten |
|
Dat is, gehoorzaamden, gelijk terstond wederom en elders dikwijls.
|
|
16) | wederkomen, |
|
Tot hun vorigen dienst, alzo Jer. 34:16. Dit schijnen zij gedaan te hebben omdat de Babyloniërs van Jeruzalem aftrokken tegen de Egyptenaars, zichzelven ijdellijk inbeeldende dat zij het gevaar alleen waren ontkomen, waar zij integendeel Gods toorn opnieuw verwekten; zie onder Jer. 34:21,22.
|
|
17) | diensthuis uitvoerde, |
|
Hebreeuws, huis der dienstknechten.
|
|
18) | verkocht zijn, |
|
Of, die zich aan u verkocht zal hebben.
|
|
19) | wedergekeerd, |
|
Of, hadt u bekeerd; te weten naar het uiterlijk aanzien, zoveel het uiterlijk werk aangaat.
|
|
20) | naar Mijn Naam genoemd is. |
|
Zie boven Jer. 7:10. Versta, den tempel.
|
|
21) | Naam ontheiligd, |
|
Dien gij in den eed van het verbond gebruikt hebt.
|
|
22) | wederkomen, |
|
Gelijk Jer. 34:11.
|
|
23) | lust; |
|
Of, begeerte, wens, welgevallen, wil. Hebreeuws, ziel; zie Ps. 27:12. Anders: voor henzelven, voor hunne personen; dat is, om hun zelfs eigen en vrij te zijn.
|
|
24) | vrijheid ten zwaarde, |
|
Een aardige verandering of omkering der woorden van vrijheid uit te roepen, tevoren ten goede, maar hier ten kwade; dat is, tot straf, die God door zijn rechtvaardig oordeel over hen wil uitvoeren en onder hen laten woeden. Sommigen stellen, aan het zwaard, enz. Alsof God zeide: Ik zal het zwaard, de pestilentie, enz. vrijheid geven om onder ulieden te woeden.
|
|
25) | beroering allen koninkrijken der aarde. |
|
Zie Deut. 28:25.
|
|
26) | bevestigd hebben de woorden des verbonds, |
|
Metterdaad niet volbracht, niet gehouden hebben. Hebreeuws eigenlijk, niet hebben doen rijzen, of opstaan; zie Deut. 27:26, en onder Jer. 35:14.
|
|
27) | met het kalf, |
|
Anders: [gelijk] het kalf, enz. dat is, Ik zal hen in stukken doen scheuren door het gevogelte, enz. gelijk Jer. 34:20.
|
|
28) | tweeen hadden gehouwen, |
|
Zie Gen. 15:17,18.
|
|
29) | kamerlingen, |
|
Of, hovelingen; zie Gen. 37:36.
|
|
30) | ziel zoeken, |
|
Dat is, die naar hun leven staan. Zie Exod. 4:19; 2 Sam. 4:8; alzo in Jer. 34:21.
|
|
31) | dode lichamen |
|
Hebreeuws, dood lichaam; gelijk boven Jer. 7:33.
|
|
32) | van ulieden nu zijn opgetogen. |
|
Dat is, van Jeruzalem afgetogen, opgetrokken, [zie boven Jer. 34:11, en onder Jer. 37:5,11], tegen den koning van Egypte, die tot hulp van Zedekia in aantocht was.
|
|
33) | bevel geven, |
|
Dat is, Ik zal door mijne voorzienigheid en regering beschikken dat de Chaldeën wederkomen. Vergelijk Lev. 25:21, en boven Jer. 25:29; Amos 6:11, en Amos 9:9.
|
|