1) | Belsazar |
|
Te weten kleinzoon van Nebukadnezar den Grote, den zoon van Evilmerodach. Van dien tijd af te rekenen dat de Joden in de Babylonische gevangenschap gebracht zijn tot het einde van de Babylonische monarchie, hebben deze drie koningen te Babel geregeerd: Nebukadnezar de Grote, Evilmerodach zijn zoon, en Belsazar, de zoon van Evilmerodach; zie en vergelijk hiermede 2 Kon. 25:27; Jer. 27:5,6,7. Doch anderen stellen na dezen Belsazar enen Nabonides, die van Daniël zou genoemd zijn Darius de Meder, onder Dan. 6:1, en het koninkrijk ontvangen hebben, door vrijwillige verkiezing der Babyloniërs, enz.; waarvan de verstandige lezer kan oordelen en letten op Jer. 27:7, enz.; idem onder Dan. 5:28, en Dan. 6:1,29, en Dan. 8:3,20, en Dan. 9:1, en Dan. 10:1, en Dan. 11:1,2.
|
|
2) | maakte |
|
Sommigen houden het daarvoor, dat deze maaltijd gehouden is gedurende de belegering der stad Babel door de Perzen, om te betonen dat hij den vijand, die toen voor Babel lag, weinig of niet achtte.
|
|
3) | een groten maaltijd |
|
Chaldeeuws, maakte veel, of grote spijs, of brood, gelijk Pred. 10:19.
|
|
4) | duizend geweldigen, |
|
Dat is, al de vorsten, prinsen, groten, voortreffelijken en voornaamste heren en officieren van zijn rijk, die velen in getal waren.
|
|
5) | voor die duizend. |
|
Dat is, in tegenwoordigheid derzelven; vergelijk Esth. 1:3.
|
|
6) | den wijn geproefd had, |
|
Dat is, toen hij vrolijk geworden was van den wijn. Chaldeeuws, in den proef, of smaak van den wijn.
|
|
7) | dat men de gouden en zilveren vaten voorbrengen zou, |
|
Dit bestraft Daniël onder Dan. 5:23. Het schijnt wel dat Nebukadnezar die geroofde vaten had doen opsluiten in zijne schatkamers, zonder dezelve te bezigen. Men leest ook nergens dat Evilmerodach dezelve gebruikt heeft; maar Belsazar doet dit, als God bespottende.
|
|
8) | zijn vader Nebukadnezar uit den tempel, |
|
Dat is, zijn grootvader, en zo in het volgende. De Oosterse volken noemen al de voorouders vaders; gelijk zij ook zonen noemen de neven of nakomelingen.
|
|
9) | vrouwen en zijn bijwijven |
|
Of, bedgenoten. Enigen menen dat het Chaldeeuwse woord betekent koninklijke of vorstelijke vrouwen.
|
|
10) | uit dezelve dronken. |
|
Chaldeeuws, in dezelve dronken; te weten den wijn, die in dezelve geschonken was, alzo Dan. 5:3.
|
|
11) | de gouden vaten, |
|
Het kan wel zijn dat er ook zilveren vaten gebracht zijn, maar dat de profeet hier alleen de schoonste en kostelijkste noemt.
|
|
12) | die men uit den tempel van het huis Gods, |
|
Aldus pocht deze koning, en is moedig op den kerkroof van zijn vader.
|
|
13) | weggevoerd had; |
|
Zie de historie 2 Kon. 24: en 2 Kon. 25.
|
|
14) | Zij dronken den wijn, |
|
Hier wordt aangewezen dat de overdaad in wijn deze afgodendienaars heeft verwekt om den waren God te vergeten, ja te lasteren, en hun valse goden te loven en te prijzen voor den roof uit het huis Gods, dien zij misbruikten.
|
|
15) | de gouden, |
|
Nooit zijn enige afgodendienaars onder de heidenen zo verblind geweest, dat zij gemeend hebben dat het wezen Gods uit goud, zilver, enz., was bestaande, maar zij hebben in de gedaante der beelden hunne goden geëerd en aangebeden.
|
|
16) | vingeren van eens mensen hand |
|
Niet een gehele hand, maar vingers, of wat meer van de hand, Dan. 5:24; het waren de vingeren Gods, die genoemd worden vingeren van eens mensen hand, omdat zij in de ogen des konings waren als vingers van een mens, die genoegzaam waren om den koning en allen die dezelve zagen verschrikt en verbaasd te maken.
|
|
17) | voort, |
|
Te weten uit den muur, of uit den hemel wonderbaarlijk.
|
|
18) | den kandelaar, |
|
Die vermoedelijk gehangen heeft in het midden der zaal of eetkamer, waar deze grote maaltijd gehouden werd, hetwelk te geloven is, dat geduurd zou hebben tot diep in den nacht, had God het niet verstoord.
|
|
19) | op de kalk van den wand |
|
Dat is, op den gewitten, gekalkten, of gepleisterden wand.
|
|
20) | de koning zag het deel der hand, |
|
Dit dient tot bevestiging van dit wonder. Had alleen iemand van de aanwezende personen dit gezien, die het den koning had te kennen gegeven, zo mocht hij aan de zekerheid van dit wonder getwijfeld hebben, denkende dat iemand heimelijk, of met kunst, dit aan den wand geschreven had; maar toen hij zelf de vingers zag gaan, zo had hij geen reden om te twijfelen; maar hij werd in zijn eigen conscientie overtuigd dat het een teken uit den hemel was, God hem verschrikkende, dien hij tevoren gehoond had, Dan. 5:2.
|
|
21) | de glans des konings, |
|
Chaldeeuws, de glansen. Hetwelk men kan verstaan van zijn gehele glans. Vergelijk Dan. 4:36, alzo ook hieronder Dan. 5:9,10. De zin is dat al de vreugde schielijk in droefenis veranderde. De koning wist nog niet wat dit schrift beduidde, goed of kwaad. Maar zijn eigen conscientie heeft hem betuigd dat het de dreigende hand des Heeren was, vanwege zijn goddeloos leven, handel en wandel.
|
|
22) | werden los, |
|
Dat is, zijne kracht bezweek, òf werden losgemaakt, òf werden gelost; dat is, gelijk anderen, men moest hem ontgorden, gelijk men hen doet die bezwijmen, of in flauwte en onmacht vallen.
|
|
23) | tegen elkander aan. |
|
Chaldeeuws, deze aan dien; dat is, de een aan den ander, te weten uit schrik en vrees.
|
|
24) | met kracht riep |
|
Of, met macht; dat is, overluid, dat het alle man bescheidenlijk hoorde. Het betaamde wel de waardigheid van den koninklijken persoon niet aan de tafel luide te roepen, maar hiermede wordt aangewezen de bangheid en schrik, die den koning omvangen had.
|
|
25) | de sterrekijkers, |
|
Versta onder deze drie soorten ook die allen, die genoemd staan Dan. 1:20, en Dan. 2:2,27, zie aldaar. Daniël was in vergetenheid gesteld, onaangezien hij enige jaren hier tevoren aan den grootvader van dezen koning zijn droom had uitgelegd, Dan. 2.
|
|
26) | antwoordde |
|
Dat is, ving aan te spreken, gelijk elders meer.
|
|
27) | purper gekleed worden, |
|
Dit is zoveel te zeggen, als dat de koning dien, die dit schrift kon lezen en uitleggen, zou rekenen of stellen onder het getal zijner vorsten en der groten van zijn rijk; want eertijds droegen de vorsten en de statelijksten aan de hoven der koningen zodanige klederen, zij en geen andere personen.
|
|
28) | keten om zijn hals, |
|
Anders: gouden halsbanden, of gouden ketens, want de Chaldeeuwse tekst wordt verscheidenlijk gelezen.
|
|
29) | hij zal de derde heerser |
|
Anders: hij zal over het derde deel van het koninkrijk heersen; alzo onder Dan. 6:2, en in Dan. 5:16,29.
|
|
30) | in dit koninkrijk zijn. |
|
Te weten in het koninkrijk van Babel.
|
|
31) | zij konden dit schrift niet lezen, |
|
God heeft hun ogen en verstand verblind, want het was in het Chaldeeuws, dat is in hunne moedertaal geschreven, gelijk blijkt Dan. 5:25, enz. Vergelijk hiermede Jes. 29:10, en 2 Cor. 3:14. Al hadden zij dit schrift kunnen lezen, ja al hadden zij het duizend maal gelezen en herlezen, zo zouden zij den zin daarvan niet verstaan hebben.
|
|
32) | zijn glans werd aan hem veranderd, |
|
Zie boven Dan. 5:6.
|
|
33) | zijn geweldigen werden verbaasd. |
|
Omdat deze mede schuld hadden aan verscheidene zonden van den koning, daarom moesten zij ook de straf mede dragen. Ook heeft God de Heere gewild dat hun dit mede aan het hart zou treffen, opdat door hen dit wonder in alle koninkrijken en landen zou verkondigd worden.
|
|
34) | Om deze woorden des konings |
|
Dat is, toen zij gehoord had de woorden van den koning en der vorsten, en hetgeen wat daar geschied was.
|
|
35) | de koningin in het huis des maaltijds. |
|
Niet van de huisvrouw van den koning Belsazar [want Dan. 5:2 staat, dat zijne vrouwen mede op den maaltijd gekomen waren], daarom moest men dit verstaan van de nagelaten weduwe van den koning Nebukadnezar, de grootmoeder van Belsazar, of zijne moeder.
|
|
36) | O Koning, |
|
Anders: de koning leve in eeuwigheid. Chaldeeuws, in eeuwigheden. Van deze manier van groeten, zie boven Dan. 2:4, en Dan. 3:9.
|
|
37) | uws vaders |
|
Dat is, uw grootvader. Zie boven Dan. 5:2.
|
|
38) | licht, en verstand, en wijsheid, |
|
Of, verlichting; dat is wijsheid, kennis, wetenschap om verborgen dingen te openbaren.
|
|
39) | gelijk de wijsheid der goden is; |
|
Dat is, meer dan menselijke wijsheid, zodanige namelijk, die met de wijsheid der goden te vergelijken is.
|
|
40) | stelde hem de koning Nebukadnezar, |
|
Zie boven Dan. 2:48.
|
|
41) | een overste der tovenaars, |
|
Zie boven Dan. 4:9.
|
|
42) | uw vader, o koning! |
|
Dit diende tot vermeerdering van Daniëls gezag, want Nebukadnezar is geacht geweest te zijn een wijs en zeer verstandig man.
|
|
43) | die knopen ontbindt, |
|
Dat is, die ingewikkelde en verwarde dingen ontknoopt, of die zware en moeilijke kwestiën, die met banden der donkerheid als vast toegeknoopt zijn, kan beantwoorden en uitleggen; zie Dan. 4:9. Sommigen zetten het begin van Dan. 5:12 aldus over: Omdat een voortreffelijke geest, met wetenschap en verstand, die [te weten geest] dromen en aanwijzing [of, voorstelling] van raadselen uitlegt, en die knopen ontbindt, enz., of, dromen uitleggende en raadselen aanwijzende, enz.
|
|
44) | gaf; |
|
Chaldeeuws, stelde.
|
|
45) | antwoordde |
|
Dat is, hief aan te spreken, en alzo elders meer.
|
|
46) | Zijt gij die Daniël, |
|
Dit vraagt de koning met verwondering. Hij kent Daniël niet, die nochtans van zijn grootvader gesteld was tot een heerser over de ganse provincie van Babel, Dan. 2:48. Maar daarna schijnt hij van Belsazar teruggesteld en vergeten te zijn, zodat deze koning hem niet kent. Het kan wel wezen dat enige staatzuchtigen hem uit alle bedieningen te stoten gearbeid hebben, en dat hij niet veel tegenweer gedaan heeft om daarin te blijven, wetende hoe besmettelijk der koningen hoven zijn.
|
|
47) | mijn vader, |
|
Dat is, mijn grootvader Nebukadnezar.
|
|
48) | Ik heb toch van u gehoord, |
|
Hij had wel wat van Daniël horen spreken, maar tot nog toe had hij het niet geacht, maar nu in den nood wordt Daniël gezocht om raad en troost te geven.
|
|
49) | zij kunnen de uitlegging |
|
Te weten de wijzen en sterrenkijkers. Ook konden de koning en zijne vorsten het niet lezen. Zie wijders boven Dan. 5:8; maar Daniël heeft het gelezen door het ingeven van God, die gewild heeft dat Daniël, dien men als vergeten had, nu hierdoor wederom in kennis zou komen.
|
|
50) | dezer woorden niet te kennen geven. |
|
Chaldeeuws, van dat woord. Alzo onder Dan. 5:26.
|
|
51) | geven, |
|
Chaldeeuws, uitleggen.
|
|
52) | zult met purper bekleed worden, |
|
De koning belooft grote dingen, weinig wetende hoe nabij zijn ondergang was, en tot hem mocht gesproken worden, als tot dien dwaas: dezen nacht zal uwe ziel van u genomen worden, Luk. 12:20.
|
|
53) | Wat u aangaat, |
|
Eer Daniël het schrift leest en uitlegt, zo geeft hij den koning te kennen waarom God hem dit teken van de schrijvende vingers vertoond had, namelijk om hem zijne ondankbaarheid en zijn godlasterlijke kerkroverij indachtig te maken.
|
|
54) | uw vader Nebukadnezar |
|
Dat is, grootvader, want Evilmerodach was Belsazars vader.
|
|
55) | grootheid, |
|
Of, zo men nu spreekt, heerlijkheid.
|
|
56) | eer, |
|
Of, heerlijkheid en sierlijkheid.
|
|
57) | voor hem; |
|
Chaldeeuws, van voor hem.
|
|
58) | toen zich zijn hart verhief, |
|
Of, toen zijn hart verheven werd.
|
|
59) | werd hij van den troon zijns koninkrijks afgestoten, |
|
Zie Job 12:18. Daniël herhaalt hier die gedenkwaardige geschiedenis, om den koning indachtig te maken zijne traagheid en vergeetzaamheid in het gedenken van dat grote wonderwerk, hetwelk de Heere an Nebukadnezar, zijn grootvader, bewezen had.
|
|
60) | hij werd van de kinderen der mensen verstoten, |
|
Zie Dan. 4:25.
|
|
61) | zijn hart |
|
Anders: hij stelde zijn hart met de beesten; dat is, hij is een tijdlang zonder kennis en zonder verstand geweest; verstaande dat Hij, te weten de Heere, des konings hart dat der beesten heeft gelijk gemaakt.
|
|
62) | zijn woning |
|
Hij die tevoren zijn hof gehouden had in de beroemdste stad en in het schoonste paleis der wereld, moet nu met de beesten verkeren.
|
|
63) | men gaf hem gras te smaken |
|
De zin is dat hij gras at.
|
|
64) | zoon! |
|
Dat is kleinzoon. Het schijnt dat Evilmerodach, de vader van Belsazar, een vromer heer geweest is en dat hij het wonderwerk, aan Nebukadnezar geschied, wel ter harte heeft genomen. Vergelijk 2 Kon. 25:27,28.
|
|
65) | alhoewel gij dit alles wel geweten hebt. |
|
En derhalve hetgeen hem wedervaren is, wel had behoren ter harte te nemen.
|
|
66) | Zijn huis voor u gebracht, |
|
Dat is, van zijn tempel.
|
|
67) | die niet zien, |
|
Vergelijk Ps. 115:5, enz. en Ps. 135:15, enz.
|
|
68) | noch weten, |
|
Of, noch verstaan.
|
|
69) | in Wiens hand |
|
Dat is, die u het leven heeft gegeven, en zolang laat behouden als het hem belieft.
|
|
70) | uw adem is, |
|
Of, uwe ziel; dat is uw leven.
|
|
71) | al uw paden zijn, |
|
Dat is, al uw voornemen, al uwe werken en daden, zonder wien gij niets kunt uitrichten.
|
|
72) | Toen is dat deel der hand |
|
Te weten toen nu uwe hovaardij tegen God op het hoogste gekomen was en uwe trotsheid tegen de mensen onverdragelijk geworden was, en gij nu de maat uwer zonden tot boven toe hadt vervuld.
|
|
73) | van Hem gezonden, |
|
Chaldeeuws, van voor hem; te weten van God, het is geen gespook, maar de hand Gods.
|
|
74) | MENE, MENE, TEKEL, UPHARSiN. |
|
Dat is, Hij heeft geteld, Hij heeft geteld; Hij heeft opgewogen, en zij verdelen het. Anders: hij is geteld, hij is geteld; hij is opgewogen, en zij verdelen te weten hem; dat is hij wordt verdeeld, of hij is verdeeld. Anders: telt, telt, weegt op, en zij verdelen. Het woord Mene staat er tweemaal, tot meerdere vastigheid en verzekering van de dreigementen Gods.
|
|
75) | Hij heeft het voleind. |
|
Te weten alzo, dat nu de dagen van uw koninkrijk voorzeker een einde nemen. En nu is de dag verschenen in welken gij rekenschap van uw doen en laten zult moeten geven. Anders, en Hij heeft het overgegeven, te weten uw koninkrijk, aan de Perzen en Meden.
|
|
76) | TEKEL; |
|
Tekel, is maar te zeggen: Hij heeft opgewogen, de andere woorden voegt er de profeet bij, tot bredere verklaring van het woord Tekel. De zin is: Gelijk de geldhandelaars hunne schalen en gewichten hebben, om te beproeven of het geld zijn behoorlijk gewicht heeft; alzo heeft ook God u gewogen in zijn goddelijke weegschaal, en gij zijt te licht bevonden. Aangaande deze gelijkenis, zie Ps. 62:10.
|
|
77) | gij zijt te licht gevonden. |
|
Dat is, gij zijt bevonden te zijn als een penning, die te licht is en derhalve niet ontvangbaar. Anders: gij zijt gebrekkelijk bevonden, te weten in uw volle gewicht; dat is, gij hebt u niet gedragen naar eis van uw koninklijk ambt en waardigheid.
|
|
78) | PERES; |
|
Aan den wand stond Ufarsin, dat is, en zij verdelen het; zij, te weten de Meden en Perzen, als dienaren van God in deze verdeling. Maar hier stelt de profeet Peres, dat is, Hij verdeelt: Hij, te weten God. En de zin is: Het koninkrijk is van u genomen, en aan anderen gegeven, te weten den Meden en den Perzen.
|
|
79) | en zij bekleedden Daniël met purper, |
|
De koning heeft aldus willen betonen en doen blijken, niet alleen dat hij zijne belofte wilde houden, Dan. 5:16, maar ook betonen dat hij onverschrokken was.
|
|
80) | van hem, |
|
Of, over, voor hem.
|
|
81) | dat hij de derde heerser in dat koninkrijk was. |
|
Het is vermoedelijk dat wel Daniël ongaarne dezen zwaren last op zich genomen heeft, nochtans heeft hij het gedaan, om door dat middel zijn ellendige landslieden te mogen behulpzaam zijn, in de aanstaande verandering der monarchie.
|
|
82) | In dienzelfden nacht, |
|
Vergelijk Ps. 37:9,10,35, enz.; Jes. 21:9, en Jes. 47:11; Jer. 25:12, enz., en Jer. 51:39.
|
|
83) | gedood. |
|
Te weten van Gobrya en Gadata, of van de soldaten van Cyrus, van deze twee heren daartoe aangevoerd zijnde, toen Babel werd ingenomen. Vergelijk Jes. 21:5; Jer. 51:39. Doch anderen menen dat hij gedood is door ene heimelijke verbintenis van zijne groten, van wie een, alhier Darius genaamd, koning gemaakt is, en dat bij denzelfden tijd Babylon van Cyrus is ingenomen geweest. Zie boven Dan. 5:1.
|
|