1)hart
Dat zijn hart alzo over hem hing, dat hij hem gaarne zou zien wedergehaald, maar dat het hem ontbreken mocht aan bekwame gelegenheid of een eerlijk voorwendsel, zo bedenkt hij een behendig middel daartoe, hetwelk in het volgende verhaald wordt.
 
2)Thekoa,
Een stadje, gelegen op een berg, aan de noordelijke grenzen van Juda, niet ver van Jeruzalem. Zie 2 Kron. 11:6.
 
3)wijze vrouw;
Vergelijk boven, 2 Sam. 13:3.
 
4)olie,
Zie Ruth 3:3.
 
5)legde
Dat is, zeide haar voor, zoals zij tot den koning nazeggen zou. Vergelijk Exod. 4:15.
 
6)aangezicht ter aarde was gevallen,
Tot een teken van ootmoedigen eerbied, gelijk Ruth 2:10; 1 Sam. 20:41, en 1 Sam. 25:23,24, onder 2 Sam. 22; 1 Kon. 18:7, enz.
 
7)nedergebogen had,
Zie Gen. 18:2.
 
8)Behoud, o koning!
Of, verlos, schaf heil.
 
9)scheider tussen hen;
Redder of verlosser. Derhalve kon ook niemand van de gelegenheid der misdaad getuigen. Zie Deut. 19:15, enz.
 
10)geslacht
Om het recht van bloedwraak tegen den doodslager uit te voeren. Zie Num. 35:19; Deut. 19:12.
 
11)ziel
Dat is, het leven, of de persoon.
 
12)kool,
Dat is, mijn enigen overigen zoon doden, door welken het geslacht zou kunnen worden voortgeplant en bewaard, gelijk van een kool een vuur kan gemaakt en bewaard worden.
 
13)naam
Dewijl deze zoon alleen zijns vaders naam zou dragen en erfgenaam zijn. Zie Deut. 25:6; Ruth 4:5,10.
 
14)laten
Hebreeuws, stellen.
 
15)voor u gebieden.
Over u, of, om u, u aangaande. De zin is: Ik zal bevel geven dat uw zoon geen leed geschiede. Of, [gelijk sommigen] ik zal de zaak doen onderzoeken door rechters.
 
16)ongerechtigheid
Indien er enige mocht zijn in dit uw vonnis, die neem ik op mij, als verzekerd zijnde van mijns zoons onschuld, of de billijkheid uwer sententie.
 
17)voortaan niet meer aantasten.
Hebreeuws, niet toedoen, of, voortvaren om u aan te roeren, dat is, u te kwellen, lastig te vallen.
 
18)HEERE,
Het schijnt dat zij ziet op de wet van God gegeven, Num. 35:11,12. Sommigen verstaan dat zij door deze woorden van den koning een eed verzoekt. Anderen dat zij ziet op het exempel van Kaïn den broedermoorder, welken God verschoond heeft.
 
19)uw God,
Dat is, zijnen.
 
20)vele worden om te verderven,
De zin is: Dewijl er veel bloedverwanten en veel bloedwrekers zijn, zo nodig zijn dat de koning niet één alleen, maar allen bevel geve, anders zou lichtelijk de een of de ander, geen bevel hebbende, mijn zoon mogen doden.
 
21)Zo waarachtig als
Versta hierop: Zal ik ook doen wat ik gezegd heb.
 
22)indien er een
Versta hierop: Zo doe mij God dt en dat. Zie van zulk eedzweren Gen. 14:23.
 
23)de haren uws zoons
Dat is, ik zal beschikken dat uw zoon in het minste niet zal beschadigd worden. Zie 1 Sam. 14:45; 1 Kon. 1:52; Hand. 27:34, en vergelijk Matth. 10:30.
 
24)alzulks
Te weten, dat gij in uw vonnis terstond veroordeeld hebt, als onbillijk en onbetamelijk zijnde.
 
25)volk gedaan?
Dat naar Absaloms wederkomst verlangt, opdat hij in zijns ouden vaders plaats tot hun best zou mogen regeren.
 
26)dit woord gesproken heeft,
Dat is, de voorgaande sententie over de zaak mijns zoons.
 
27)verstotene
Namelijk, Absalom, wiens zaak, zij wil zeggen, gelijk te zijn met de zaak van haar zoon; hoewel er groot onderscheid tussen was, dewijl Absalom zijn broeder niet in het gevecht of onverhoeds, maar verradelijk had doen vermoorden. Zie boven, 2 Sam. 13:28.
 
28)den dood sterven,
Hebreeuws, stervende sterven; te weten, indien Absalom niet wederkomt. Anderen verstaan deze en de volgende woorden van den natuurlijken dood, alsof zij zeide: Verhaast toch Absaloms dood niet, hij zal toch vroeg genoeg sterven, gelijk wij allen eens moeten sterven, en staan niet op vóór den jongsten dag.
 
29)niet verzameld wordt.
Dat is, niet weder kan bijeengebracht worden, als het op aarde weggegoten is.
 
30)God dan
Om zijns volks wil, opdat wij niet, van Absalom beroofd zijnde, na uw dood, zonder hoofd en beschermer zouden zijn en een roof onzer vijanden worden.
 
31)ziel niet wegnemen,
Of, heeft [zijne] ziel niet weggenomen; dat is, het leven van Absalom. Anders, en God zal geen persoon aannemen; te weten, dat iemand den dood zou ontgaan.
 
32)gedachten denken,
Dat is, en hij [te weten, de koning] zal gedachten denken, enz. middel beschikken, verschaffen, de zaak daarheen richten. Versta, opdat na zijn dood het rijk van een navolger moge voorzien zijn.
 
33)verstotene
Absalom.
 
34)Zich verstote.
Zodat hij niet weder tot Gods volk zou komen.
 
35)volk mij vreesachtig gemaakt heeft;
Sprekende dagelijks, gelijk in 2 Sam. 14:14 verhaald is, uit vrees dat Absalom wel gans mocht wegblijven.
 
36)zeide uw dienstmaagd:
Te weten, bij zichzelven, dat is, dacht; alzo 2 Sam. 14:17.
 
37)woord zijner dienstmaagd doen.
Dat is, den raad, voorslag.
 
38)redden
En dan voorts van gelijken moeten doen aan zijn zoon Absalom, om de gelijkheid dezer beide zaken.
 
39)erve te verdelgen.
Dat is, uit Gods volk, zijnde hem zo lief als iemand zijn erfdeel wezen kan.
 
40)zeide uw dienstmaagd:
Dat is, dacht, gelijk 2 Sam. 14:15.
 
41)woord mijns heren,
Dat is, de uitspraak, het vonnis.
 
42)zij toch tot rust;
Wensender wijze gesproken. Of, zal nu tot rust zijn; dat is, zal dienen tot troost en gerustheid, niet alleen voor mij en mijn zoon, maar bijgevolg ook voor Absalom, den koning zelf en het ganse volk, dat naar Absalom verlangt.
 
43)gelijk een Engel Gods,
Zo wijs als enz. Zie 2 Sam. 14:20.
 
44)horen het goede en het kwade;
Dat is, om te verstaan, te oordelen wat goed of wat kwaad is. Alzo onder 2 Sam. 19:27.
 
45)zal met u zijn.
Of, zij met u.
 
46)hand met u
Dat is, doet gij dit alles niet door ingeven en beleid van Joab?
 
47)iemand
Anders, indien er ter rechter- of ter linkerhand is af te wijken, enz. Zij wil zeggen: Men zou toch den koning met leugens niet kunnen bedriegen, alzo hij terstond merkt wat van de zaak is.
 
48)mond
Gelijk boven, 2 Sam. 14:3.
 
49)gestalte
Hebreeuws, het aangezicht.
 
50)omwenden zou,
Eerst spreken van mijn zaak, en des konings vonnis daarvan hebbende, alsdan de zaak wenden en toepassen op Absalom.
 
51)Engel Gods,
Gelijk 2 Sam. 14:17.
 
52)wat op de aarde is.
Of, wat in dat land [omgaat].
 
53)ik heb deze zaak gedaan;
Dat is, ik heb het verzoek, dat gij door de Thekoietische vrouw mij hebt doen voorstellen, toegestaan; of, gij hebt deze zaak gedaan; dat is, alzo beleid.
 
54)jongeling Absalom weder.
Hebreeuws, jongen; hoewel hij een man was. Zie van het Hebreeuwse woord Gen. 22:5.
 
55)dankte den koning;
Hebreeuws, zegende.
 
56)uw knecht gemerkt,
Dat is, ik.
 
57)woord
Dat is, het verzoek, den raad.
 
58)van zijn knecht
Anders, uws knechts.
 
59)Gesur;
Zie boven, 2 Sam. 3:3, en 2 Sam. 13:37.
 
60)hij in zijn huis kere,
Absalom.
 
61)aangezicht niet zie.
Zie Gen. 43:3. Dit diende eensdeels om Absalom te meer in betrachting zijner misdaad op te houden; anderdeels om de ergernis en ongerustheid te vermijden, die bij de vromen en des konings kinderen had mogen ontstaan, indien Absalom terstond in gelijken graad met zijne broeders ware hersteld.
 
62)beschoor,
Dat is, liet scheren, en alzo in het volgende.
 
63)van elk jaar,
Hebreeuws, van dagen tot dagen; dat is, van jaar tot jaar, of elk jaar. Zie Lev. 25:29.
 
64)naar des konings gewicht.
Dat is, naar het gewicht van den gemenen burgerlijken sikkel, en niet den heiligen. Zie Gen. 20:16. Hebreeuws, Naar den steen des konings; dat is, naar het koninklijk gewicht. Zie Lev. 19:36, en Deut. 25:13.
 
65)twee volle jaren te Jeruzalem,
Hebreeuws, twee jaren der dagen. Zie Gen. 41:1.
 
66)hij tot zijn knechten:
Absalom.
 
67)zijde van het mijne,
Hebreeuws, aan mijn hand; dat is, zijde. De zin is: aan de zijde van mijn akker.
 
68)nu dan,
Dit spreekt nu Absalom tot Joab.
 
69)een misdaad in mij,
Zo stout spreekt hij, omdat hij des konings goedertierenheid wel wist.
 
70)zeide het hem aan.
Dat hij van Absalom in last had.
 
71)kuste Absalom.
Tot een teken van volkomen genade en verzoening. Vergelijk Gen. 27:26.