1) | huisgezin, |
|
Hebreeuws, huis. Zie Gen. 7:1.
|
|
2) | heeft een honger |
|
Dat is, heeft naar zijn gerechtigheid een duren tijd over het land gezonden, als zijn dienaar en scherprechter om zijne straffen uit te voeren. Zie mede Ps. 105:16. Zo wordt ook God gezegd andere plagen te roepen, even alsof zij levende en redelijke schepselen waren, bekwaam om te verstaan en gewillig om te gehoorzamen; Jer. 25:29; Hagg. 1:11.
|
|
3) | riep, |
|
Dat is, ernstiglijk en met aanhouding verzocht, om haar huis en land, dat enigen in haar afwezen bezeten hadden weder te krijgen. Vergelijk 2 Kon. 8:6.
|
|
4) | Gehazi, |
|
Het schijnt dat dit geschied is vóór de historie van Naäman den Syriër en de melaatsheid van Gehazi, waarvan men zien kan boven, 2 Kon. 5, omdat niemand lichtelijk sprak met de melaatsen, die van het gezelschap der mensen door Gods wet afgezonderd waren, Lev. 13:46. Anderen menen dat deze wet de samenwoning alleen verbood, en niet de aanspraak, die de Israëlieten zowel, boven, 2 Kon. 7:10, als de heidenen, boven, 2 Kon. 5:4,5, toegelaten hebben.
|
|
5) | de grote dingen, |
|
Dat is, mirakelen en wonderwerken, die deze afgodische koning niet uit waar geloof, maar uit ijdele nieuwsgierigheid zocht te horen.
|
|
6) | ondervraagde |
|
Te weten, of haar zoon door Elisa van den dood opgewekt was geweest.
|
|
7) | kamerling, |
|
Zie Gen. 37:36.
|
|
8) | Damaskus, |
|
Zie Gen. 14:15.
|
|
9) | Neem een geschenk |
|
Zie 1 Kon. 14:3.
|
|
10) | in uw hand, |
|
Dat is, met u. Zie boven, 2 Kon. 5:5. Alzo in 2 Kon. 8:9.
|
|
11) | genezen? |
|
Hebreeuws, leven. Alzo Num. 21:8, en Joz. 5:8, en onder, 2 Kon. 8:9,10,14; Joh. 4:50.
|
|
12) | alle goed |
|
Dat is, allerlei.
|
|
13) | Uw zoon Benhadad, |
|
Dat is, die u eert als zijn vader. Alzo heeft de koning Joram dezen profeet zijn vader genoemd, boven, 2 Kon. 6:21.
|
|
14) | gij zult |
|
Hebreeuws, gij zult levende niet leven. Anders aldus: Zeg hem, gij zult levende leven. Verstaande dit spottenderwijze gesproken. Vergelijk 1 Kon. 22:15. De woorden worden ook vertaald aldus: Gij zoudt kunnen zekerlijk genezen. En de zin is dan dat de ziekte van Benhadad wel uit haar natuur niet was ter dood, alzo dat hij daarvan zou hebben kunnen opstaan, maar dat hij evenwel sterven zou door een andere manier, eer de ziekte een einde zou nemen. Zie onder, 2 Kon. 8:15.
|
|
15) | den dood |
|
Hebreeuws, stervende sterven.
|
|
16) | hij hield |
|
Te weten, de profeet, die zijn ogen op Hazael geslagen hebbende, dezelve zolang op hem hield, totdat hij zich schaamde langer op hem te zien of totdat Hazael beschaamd werd zolang bezien te worden. Anderen verstaan dit aldus, dat de profeet zijn aangezicht niet op Hazael maar op iets anders vastgehouden heeft, zijnde in de aanmerking der wreedheid, die Hazael tegen Israël bedrijven zou, totdat hem, ofschoon hij zich poogde in te houden, daarover de tranen ontgaan zijn. Naar de andere overzetting nemen het sommigen van Hazael, dat hij zijn aangezicht op den profeet gesteld zou hebben, verwonderd zijnde waarom hij hem strijdende dingen scheen te belasten, om die zijnen heer Benhadad aan te dienen.
|
|
17) | tot schamens toe; |
|
Zie van deze manier van spreken ook Richt. 3:25, en boven, 2 Kon. 2:17. Anders, langen tijd, of tot vertraging.
|
|
18) | weende. |
|
Uit oorzaak van het kwaad, dat hij door Gods openbaring voorzag den kinderen Israëls door middel van Hazael te zullen overkomen. Vergelijk Jer. 14:17, en Luk. 19:41.
|
|
19) | een hond is, |
|
Dat is, gans onwaardig, veracht en onvermogend. Vergelijk 1 Sam. 24:15; 2 Sam. 3:8, en 2 Sam. 9:8; Job 30:1. Anders, wat is uw knecht? een hond? Dat is, zo wreed, fel, moorddadig en onbarmhartig als een hond. Zo worden de wreden en bloeddorstigen bij honden vergeleken; Ps. 22:17,21, en Ps. 59:7.
|
|
20) | De HEERE |
|
Vergelijk 1 Kon. 19:15.
|
|
21) | zijn aangezicht |
|
Namelijk van den koning Benhadad. Dit heeft Hazael gedaan met voorbedachten rade, om hem den dood aan te brengen.
|
|
22) | vijfde jaar |
|
Hetwelk was het twee en twintigste jaar des koninkrijks van Josafat. Vergelijk boven, 2 Kon. 3:1.
|
|
23) | toen Josafat |
|
Want nog in het leven zijnde en het recht van den koninklijken stoel behoudende, had hij zijn zoon stadhouder gemaakt en met hem enige jaren geregeerd. Vergelijk hiermede de aantekening 1 Kon. 22:42, en boven, 2 Kon. 1:17.
|
|
24) | dochter |
|
Genaamd Athalia, onder, 2 Kon. 8:26, alwaar zij wordt gezegd de dochter van Omri, omdat deze Achabs vader was, en dus haar grootvader.
|
|
25) | hij deed |
|
Zie 1 Kon. 11:6.
|
|
26) | om Davids |
|
Zie 1 Kon. 11:12.
|
|
27) | te allen tijde |
|
Hebreeuws, alle dagen. Zie 1 Kon. 11:36.
|
|
28) | lamp zou geven. |
|
Zie 1 Kon. 11:36.
|
|
29) | vielen |
|
Aldus werd vervuld de voorzegging van Izak, Gen. 27:40.
|
|
30) | het gebied |
|
Hebreeuws, hand; dat is, macht en gebied. Alzo onder, 2 Kon. 8:22. Zie Gen. 16:6.
|
|
31) | koning |
|
Want van den tijd van David af was er geen koning onder hen geweest, maar een konings stadhouder, ingezet door den koning van Juda. Zie 1 Kon. 22:48, en de aantekening daarop.
|
|
32) | Zair, |
|
Hebreeuws, Tsair. De naam ener stad of plaats in Idumea gelegen.
|
|
33) | tot op dezen dag; |
|
Dat is, welke afval duurt tot op dezen dag, in welken dit boek is geschreven geweest.
|
|
34) | Libna |
|
Een stad, gelegen in den stam van Juda, Joz. 15:42, en den priesters te bewonen gegeven, Joz. 21:13; de oorzaak van haar afval was, omdat Joram den Heere, den God zijner vaderen, verlaten had, 2 Kron. 21:10. Door dezen afval werd Joram verhinderd zijn victorie tegen de Edomieten te vervolgen, waardoor zij in hun afval gebleven zijn.
|
|
35) | in het boek |
|
Zie 1 Kon. 14:29.
|
|
36) | ontsliep |
|
Zie Deut. 31:16; 1 Kon. 1:21.
|
|
37) | begraven |
|
Doch niet in de graven der koningen, maar in een gewoon graf, afgezonderd van de andere en zonder de gewoonlijke verering. Zie 2 Kron. 21:19,20.
|
|
38) | te regeren. |
|
Hebreeuws, regeerde.
|
|
39) | oud, |
|
Hebreeuws, een zoon van twee en twintig jaar.
|
|
40) | dochter van Omri, |
|
Versta, zijns zoons dochter. Want deze Athalia was de dochter van Achab, boven, 2 Kon. 8:18, en Achab de zoon van Omri, 1 Kon. 16:28,29.
|
|
41) | wandelde |
|
Zie 1 Kon. 15:26.
|
|
42) | dat kwaad was |
|
Zie 1 Kon. 11:6.
|
|
43) | schoonzoon |
|
Te weten, door het huwelijk van Athalia, de dochter van Achab, met Joram, den zoon van Josafat, den koning van Juda.
|
|
44) | sloegen Joram. |
|
Dat is, wondden, of, kwetsten.
|
|