1)derde jaar
Te weten, der laatste negen jaren, waarvan gesproken is boven, 2 Kon. 17:1.
 
2)Hizkia
Genoemd, Ezikias, Matth. 1:9.
 
3)Vijf en twintig
Hebreeuws, een zoon van vijf en twintig jaar.
 
4)Abi,
Zij wordt ook genoemd Abia, 2 Kron. 29:1.
 
5)Zacharia.
Sommigen houden dezen voor den koning Israëls, waarvan te zien is boven, 2 Kon. 14:29.
 
6)koperen slang,
Zie van deze Num. 2:8,9, enz.
 
7)Nehustan.
Dat is, koperwerk, of een stuk koper, of iets dat van koper is. Zo heeft de koning de koperen slang genoemd, om te tonen dat er niets goddelijks in haar was, en vervolgens geen reden om haar door offeranden en aanbiddingen goddelijke eer te bewijzen. Anders, men noemde ze, enz., dat is, het volk had haar, als hun afgod, dien naam gegeven.
 
8)zijns gelijke
Te weten, in het reformeren en herstellen van den zuiveren godsdienst; welverstaande terstond in den aanvang zijner regering. Anders is dit te verstaan met uitneming van David en Josia; van David, wien hij gelijk gemaakt wordt, en niet overtreffelijker, boven, 2 Kon. 18:3; van Josia, wien deze lof ook gegeven wordt, dat voor en na hem geen koning zijns gelijks is geweest, onder, 2 Kon. 23:25.
 
9)van Hem
Hebreeuws, van achter hem. Zie 1 Kon. 9:6.
 
10)was de HEERE
Zie Gen. 21:22, en Gen. 26:24; Num. 14:9.
 
11)viel hij af
Dit wordt gezegd ten aanzien van zijn vader Achaz, die zich den koning van Assyrië onderworpen had, als een leenman en schatplichtige. Zie boven, 2 Kon. 16:7.
 
12)niet diende.
Dat is, geen tribuut noch schatting gaf.
 
13)Filistijnen
Die zijn vader vele steden en land afgenomen hadden. Zie 2 Kron. 28:18.
 
14)van den wachttoren af
Dat is, overal en in verscheidene plaatsen. Zie boven, 2 Kon. 17:9.
 
15)zevende jaar
Gerekend van het begin der negen jaren, vermeld boven, 2 Kon. 17:1.
 
16)drie jaren,
Te weten, der belegering.
 
17)Halah,
Zie van deze landen boven, 2 Kon. 17:6.
 
18)niet gehoord,
Dat is, niet willen horen.
 
19)in.
Te weten, enige derzelve.
 
20)Lachis,
Welke stad hij toen belegerde en bestreed.
 
21)talenten zilvers,
Zie Exod. 25:39.
 
22)sneed Hizkia
De zin is dat hij de gouden platen heeft afgetrokken, met welke hij tevoren de deuren en posten des tempels overtogen had, als hij den tempel, dien zijn vader toegesloten had, weder opende; 2 Kron. 29:3.
 
23)dat aan de koning van Assyrie.
Hebreeuws, die; te weten, deuren en posten; dat is, het goud, waarmede die waren overtogen geweest.
 
24)Eljakim,
Zie van dezen vromen en godvruchtigen hofmeester, Jes. 22:20, enz. Van zulk ambt, zie 1 Kon. 4:6. Hebreeuws, die over het huis was.
 
25)schrijver,
Anders, griffier, of secretaris; te weten, des konings. Zie 1 Kon. 4:3.
 
26)kanselier.
Hebreeuws, memoriemaker. Alzo ook 2 Kon. 18:37; idem 1 Kon. 4:3. Zie de aantekening.
 
27)een woord der lippen):
Dat is, ijdel, vergeefs, vruchteloos, gans nietig, waar niet van worden noch komen zal; of versta een woord, dat slechts in den mond is, en niet uit het hart komt; dat is, dat niet gemeend wordt noch bevestigd zal worden. Anders, gij spreekt; maar het zijn niet dan woorden; raad en macht [zijn vereist] tot den oorlog. Anders, gij zegt maar een woord der lippen, maar [daar moet] raad en kracht ten oorlog zijn; spottende alzo met de gebeden en vertroostingen, die Hizkia gebruikte.
 
28)dien gebroken rietstaf,
Of, gekrookten. Versta door deze gelijkenis, een hulp, die zwak, trouweloos en ongestadig is. Alzo Jes. 36:6; Ezech. 29:6,7.
 
29)dit altaar
Te weten, dezen enigen; gelijk er staat 2 Kron. 32:12. Dat is, voor geen anderen.
 
30)wed toch met mijn heer,
Of, stel toch mijn heer, enz. borg.
 
31)afkeren?
Dat is, wederstaan en verdrijven.
 
32)heeft tot mij gezegd:
Dit spreekt hij valselijk door vermetelheid, om Gods volk verschrikt en verbaasd te maken. Hoewel het anderszins door Gods verborgen voorzienigheid geschied is, hetwelk hem nochtans onbekend was. Zie onder, 2 Kon. 19:25; Jes. 10:5,6,7.
 
33)verstaan het wel;
Hebreeuws, want wij zijn horende; dat is, wij verstaan en kennen die taal wel. Zie Gen. 11:7.
 
34)dat zij met ulieden
Dat is, dat zij gewaarschuwd zouden worden, dat door een strenge belegering hun gruwelijke ellenden zullen overkomen, ja zelfs dat zij gedwongen zullen worden hun eigen mest te eten, enz., om hun honger en dorst te verzadigen, zo zij zich niet willen overgeven.
 
35)luider stem
Hebreeuws, grote stem.
 
36)zekerlijk redden,
Hebreeuws, reddende redden.
 
37)geschenk,
Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk zegening, maar het wordt ook voor een geschenk genomen. Zie Gen. 33:11, met de aantekening. De zin is dat hij den Joden aanbiedt de vredehandeling, opdat zij zijn geweld en harde belegering met het gevolg van dien niet zouden hebben te verwachten.
 
38)van koren
Versta door deze dingen alle tijdelijke goederen, waarmede God een land zegent. Zie Exod. 3:9; Deut. 32:13,14; Job 20:17, mitsgaders de aantekening.
 
39)want hij hitst u op,
Anders, als hij u verleidt, of ophitst, of overreedt.
 
40)enigszins gered
Hebreeuws, reddende gered.
 
41)Hamath,
Zie van deze twee steden ook samengevoegd Jer. 49:23. Wij hebben hier de namen der steden en landen, die de koning van Assyrië ingenomen had. Zie boven, 2 Kon. 17:24, en Jes. 37:13.
 
42)Hena en Ivva?
Dit houden sommigen voor eigennamen van landen. [Vergelijk boven, 2 Kon. 17:31]. Anderen zetten het aldus over: Hij heeft hen weggedreven en omgekeerd. Jes. 36:19 worden deze woorden uitgelaten.
 
43)hofmeester,
Hebreeuws, die over het huis was. Zie van dezen boven, 2 Kon. 18:18, alzo onder, 2 Kon. 19:2.
 
44)gescheurde klederen;
Zie Gen. 37:29. Hebreeuws, gescheurde der klederen.