1) | Syrie, |
|
Hebreeuws, Aram; dat is, Syrië, en zo in het volgende. Zie Gen. 10:22, en Gen. 22:21.
|
|
2) | twee en dertig |
|
Zonder twijfel niet zo grote kongingen, als wel Benhadad was. Vergelijk de aantekeningen Gen. 14:1.
|
|
3) | die zijn mijn. |
|
Dat is, behoren mij toe in eigendom, en zult ze daarom mij ten eerste toezenden, zo gij vrede van mij begeert en wilt dat ik aflate uwe stad te belegeren. Dat dit zijn mening geweest is, nemen enigen af, onder, uit 1 Kon. 20:5,6. Hoewel Achab de woorden van Benhadad alleen schijnt uitgelegd te hebben van de souvereiniteit en opperheid, die hij over hem, zijn vrouwen, zijn kinderen en zijn goed door deze belegering scheen te zoeken; gelijk te zien is 1 Kon. 20:4,7,9.
|
|
4) | uwe, |
|
Dat is, uw vazal of leenman, die u als mijn souverein en leenheer erken.
|
|
5) | Ik heb wel |
|
Alsof hij zeide: Het is gewis alzo, gelijk ik ontboden heb en gij mede hebt moeten bekennen, dat het uwe mij toebehoort, doch met dezen verstande, dat gij zulks mij met den eersten zonder uitstel dadelijk zoudt toeschikken; hetwelk nadien gij niet gedaan hebt, zo zal ik morgen omtrent dezen tijd, enz.
|
|
6) | uwer knechten |
|
Sommigen menen dat hij hiermede zijn eersten eis verzwaart, merkende de kleinhartigheid van Achab uit zijn antwoord, vermeld boven, 1 Kon. 20:4, want hij begeert nu niet alleen Achabs, maar ook zijner knechten goederen.
|
|
7) | het begeerlijke |
|
Dat is, al hetgeen gij gaarne ziet, met begeerte van dat te mogen behouden.
|
|
8) | oudsten |
|
Zie Lev. 4:15.
|
|
9) | het kwade |
|
Dat is, mijn en mijns koninkrijks verderf; niet zijnde tevreden met redelijke conditiën, die ik hem aangeboden heb.
|
|
10) | niet geweigerd. |
|
Te weten, mits de mijnen en mijn goed hem als souverein en beschermheer te onderwerpen; hoewel niet eigendom over te geven.
|
|
11) | waarom gij |
|
Hetwelk Achab verstond van de souvereiniteit of opperheid in het burgerlijk gebied, en niet van den eigendom en het gebruik. Zie boven, de aantekeningen 1 Kon. 20:3.
|
|
12) | hem bescheid |
|
Namelijk, den koning Benhadad.
|
|
13) | De goden |
|
Zie boven, 1 Kon. 19:2.
|
|
14) | indien |
|
De zin is, dat hij zoveel volk in zijn leger had, dat in Samaria geen stof genoeg was, zo elkeen der zijnen een handvol daarvan wilde nemen.
|
|
15) | dat mijn voetstappen |
|
Hebreeuws, dat aan mijn voeten is. Zie Exod. 11:8, en Richt. 4:10, met de aantekening.
|
|
16) | Die zich aangordt, |
|
Dat is, die zich wapent ten strijde eer hij de overwinning heeft, houde zich niet gelijk dengene, die zich ontwapent als hij overwinning heeft. Het is een spreekwoord van gelijken zin als wanneer zij zeggen: Men moet geen triomflied zingen vóór de victorie.
|
|
17) | Legt aan! |
|
Te weten, uw geweer en alle krijgsgereedschap, om u in orde te zetten, de stad te bestormen en met geweld in te nemen.
|
|
18) | opdat gij weet, |
|
Alzo onder, 1 Kon. 20:28. Dit is het einde van alle weldaden Gods, dat Hij recht bekend, ernstiglijk gedankt en trouwelijk gediend worde.
|
|
19) | Door de jongens |
|
Versta door dezen de dienaars en pages van de oversten der provinciën en stammen, of de jonge edelieden, zonen van de heren des lands, die bij den koning woonden en in de wapenen geoefend werden.
|
|
20) | aanbinden? |
|
Dat is, zoals enigen overzetten, in orde stellen, of, gelijk anderen, wie zal den strijd beginnen; te weten, wij Israëlieten; of zullen wij de Syriërs verwachten, dat zij ons aanvallen? Dezelfde manier van spreken is ook 2 Kron. 13:3.
|
|
21) | Doch Benhadad |
|
De zin is, dat hij, verstaan hebbende van zijn wacht dat enige mannen zich omtrent de stad vertoonden, gezonden heeft om te vernemen, wat zij voor lieden waren. Het rapport was dat zij waren mannen, uit de stad getogen.
|
|
22) | dat hen navolgde. |
|
Hebreeuws, dat achter hen was.
|
|
23) | een ieder |
|
Te weten, der Israëlieten, van welken ieder een der Syriërs versloeg, die aankwamen om de Israëlieten levend te grijpen.
|
|
24) | die profeet |
|
Van denwelken gesproken is boven, 1 Kon. 20:13.
|
|
25) | doen zult; |
|
Te weten, niet alleen met menselijke middelen te gebruiken, maar voornamelijk de goddelijke hulp te verkrijgen door ware bekering.
|
|
26) | met de wederkomst des jaars |
|
Dat is, met de aankomst van den zomer, als de legers, om de bekwaamheid van den leeftocht en voeder te genieten, plegen te velde te komen. Alzo onder, 1 Kon. 20:26. Vergelijk 2 Sam. 11:1; 1 Kron. 20:1; 2 Kron. 36:10.
|
|
27) | Want de knechten |
|
Dit was den profeet bekend geworden, òf door enig gerucht, dat tot hem gekomen was, òf door de openbaring Gods, van welke een schoon exempel te zien is 2 Kon. 6:8.
|
|
28) | hem gezegd: |
|
Namelijk, tot hunnen koning.
|
|
29) | berggoden, |
|
Dat is, op bergen [zo zij hielden] wonende, die hun volk daar alleen kunnen helpen, en niet op het effen veld.
|
|
30) | zo wij niet |
|
Voeg hierbij den verzwegen vloek of straf; als, vergaan moeten wij, of eerloos worden; of, of wij, enz. Te weten, laat zien, of wat geldt het! Anders, zullen wij niet sterker zijn? alzo onder, 1 Kon. 20:25. Zie Gen. 14:23.
|
|
31) | koningen weg, |
|
Te weten, welker hulp hij tevoren gebruikt had, boven, 1 Kon. 20:1,16.
|
|
32) | uit zijn plaats, |
|
Dat is, uit het gebied, dat zij in uw heirleger gehad hebben.
|
|
33) | landvoogden |
|
Dat is, heren en vorsten van uw eigen land, die gij beter kent en die u getrouwer zullen wezen.
|
|
34) | van de uwen |
|
Hebreeuws, van, of uit u; dat is, die, in uw dienst zijnde, van de Israëlieten hier tevoren zijn verslagen. Zie boven, 1 Kon. 20:20,21.
|
|
35) | gevallen is, |
|
Dat is, in den strijd omgekomen. Zie Gen. 14:10.
|
|
36) | zo wij niet |
|
Zie boven, 1 Kon. 20:23.
|
|
37) | Afek, |
|
Een stad, gelegen in den stam van Aser, die de Syriërs in dezen krijgstocht schijnen, uit 1 Kon. 20:30, in hun geweld gekregen te hebben. Zie van dezelve Joz. 13:4, en Joz. 19:30; Richt. 1:31.
|
|
38) | verzorgd |
|
Anders, waren in vollen getale gevonden.
|
|
39) | twee blote |
|
Hierbij wordt het heir der Israëlieten, hetwelk in tweeën gedeeld was, vergeleken; om te kennen te geven, niet alleen dat zij weinig in getal, maar ook zwak in krijgsrusting en wapenen, ten aanzien van de Syriërs waren.
|
|
40) | de man Gods |
|
Te weten, de profeet, van denwelken gesproken is 1 Kon. 20:13,22, of een andere.
|
|
41) | opdat gijlieden |
|
Zie boven, 1 Kon. 20:13.
|
|
42) | Afek |
|
Zie boven, 1 Kon. 20:26. Het schijnt hieruit, dat de Syriërs deze stad ingenomen hadden.
|
|
43) | van kamer |
|
Alzo onder, 1 Kon. 22:25. De zin is, dat Benhadad, zeer verslagen zijnde door zijn grote nederlagen en vrezende voor zijn persoon, van de ene kamer in de andere gevlucht is, niet wetende waar hij zich bergen zou. Anders, tot ener kamer, binnenkamer. Versta, een geheim vertrek, of verborgen plaats, die in enige kamer tot verzekering gemaakt is.
|
|
44) | goedertierene |
|
Hebreeuws, koningen der goedertierenheid, of, weldadigheid.
|
|
45) | om onze lenden |
|
Zij wilden met dit teken te kennen geven dat zij den dood verdiend hadden, en riepen om genade, als met groot leedwezen en deemoedigheid des harten. Zie Gen. 37:34.
|
|
46) | koorden |
|
Dewelke ook heden de misdadigers aan den hals somtijds hebben moeten, tot een teken dat zij den dood waardig zijn.
|
|
47) | uw ziel |
|
Dat is, persoon; alzo in het volgende. Zie boven, 1 Kon. 19:4.
|
|
48) | broeder. |
|
Dat is, dien ik als een broeder vriendschap te bewijzen bereid ben.
|
|
49) | hij zeide |
|
Namelijk, Benhadad.
|
|
50) | De steden, |
|
Zie van deze boven, 1 Kon. 15:20.
|
|
51) | straten in Damaskus, |
|
Versta, markten, uit welk Achab enige schatting zou trekken; of richtplaatsen, in welke het opperste oordeel hem zou toekomen; of enige aankomsten en grenzen des lands, die in zijn geweld zouden wezen.
|
|
52) | zonen |
|
Welke waren jonge lieden, onderricht door de profeten in de ware leer, bestuurd tot den zuiveren godsdienst, en vermaand tot de oprechtheid des levens. Zij hadden hun collegiën, in welke de profeten waren als hunne kinderen; gelijk zij ook zo genoemd worden 1 Kon. 20:35, 1 Sam. 10:12; 2 Kon. 2:3,5, en Jes. 8:18. Vergelijk Richt. 17:10.
|
|
53) | door het woord |
|
Dat is, door Gods bevel, hetwelk hij dezen zijnen naaste te kennen gaf.
|
|
54) | Sla mij toch. |
|
Het woor slaan betekent hier niet doden, gelijk in 1 Kon. 20:36, maar smijten, als met vuisten, stokken, touwen, enz., zonder dat de dood daarna volgt, gelijk Exod. 21:15,18; Spreuk. 23:13, en onder, 1 Kon. 20:37.
|
|
55) | weigerde hem |
|
Waarin hij kwalijk deed, dewijl hij verstaan had dat zulks van God bevolen was.
|
|
56) | slaan. |
|
Dat is, doden. Alzo Gen. 32:11; Lev. 24:21, en boven, 1 Kon. 20:20, enz. Zie Gen. 8:21.
|
|
57) | slaande en wondende. |
|
Dat is, sloeg hem lang en veel, zodat hij hem kwetste.
|
|
58) | verstelde |
|
Het Hebreeuwse woord betekent zich veranderen om niet bekend te worden; hetwelk deze profeet gedaan heeft met as op zijn aangezicht te strooien, of [gelijk anderen overzetten] met een deksel op zijn ogen te doen. Onder, 1 Kon. 22:30, betekent het, zich veranderen en vermommen door verandering van klederen. Vergelijk boven, 1 Kon. 14:2.
|
|
59) | as |
|
Anders, sluier, of deksel.
|
|
60) | boven zijn ogen. |
|
Dat is, op het hoofd, en voorts in het aangezicht.
|
|
61) | riep, |
|
Als hebbende enige zaak hem aan te dienen.
|
|
62) | man was afgeweken, |
|
Versta, een gevangene om dien te bewaren dat hij niet ontliep.
|
|
63) | enigszins |
|
Hebreeuws, missende gemist wordt.
|
|
64) | ziel in de plaats |
|
Dat is, uw leven voor zijn leven; dat is, gij zult voor hem sterven. Alzo onder, 1 Kon. 20:42; idem Exod. 21:23.
|
|
65) | talent zilvers |
|
Zie van deze waarde, boven, 1 Kon. 16:24.
|
|
66) | opwegen. |
|
Dat is, betalen.
|
|
67) | hij er niet was. |
|
Te weten, de gevangen man.
|
|
68) | oordeel; |
|
Dat is, zodanig is uw eigen oordeel. Versta, het oordeel der verwijzing, waardoor iemand schuldig en strafwaardig verklaard wordt. Alzo is ook het woord oordelen genomen, Luk. 19:22; Joh. 12:48; 1 Cor. 6:2. De zin is: Gij brengt uw eigen vonnis mede, dewijl gij aangenomen hebt den man te bewaren, met de conditie van u verhaald.
|
|
69) | deed de as af |
|
Zie boven, 1 Kon. 20:38, en de aantekeningen daarop.
|
|
70) | den man, |
|
Namelijk, Benhadad. Hebreeuws, den man mijner verbanning; dat is, dien ik wilde gedood en gans uitgeroeid hebben. Zie Deut. 2:34.
|
|
71) | gemelijk |
|
Of, afkerig, verdrietig, ongezind, korzel.
|
|