1) | gouden |
|
Gelijk Ps. 57:1.
|
|
2) | vergadering? |
|
Of, rot; verstaande de vergadering van des konings Sauls rechters of raadsheren, zijn krijgsraad, die inplaats van recht en billijkheid te oordelen, Saul tegen den onschuldigen David met alle bitterheid ophitsten; waarom de Geest des Heeren hun alhier zulke slechte titels geeft.
|
| No Link found
|
|
3) | billijkheden, |
|
Of, rechtmatigheden, gelijk Ps. 9:9.
|
| No Link found
|
|
4) | mensenkinderen? |
|
Of, Adamskinderen.
|
| No Link found
|
|
5) | werkt |
|
Of, bedenkt verkeerdheden, slimmigheden, schalkheden.
|
|
6) | weegt |
|
Inplaats van de weegschaal uwer vonnissen recht te houden, [gelijk het betaamde] doet gij onrecht overwegen om de onschuldigen te verdrukken.
|
|
7) | vervreemd |
|
Te weten, van God; en zijn van bozen aard, dien zij niet konden afleggen of laten. Verg. Jes. 48:8.
|
|
8) | dolen |
|
In kwade wegen, den rechten weg niet ingaande.
|
|
9) | moeders buik |
|
Dit woord wordt elders daarbij gevoegd. Zie Richt. 16:17. Verg. met Richt. 13:5,7, en Joh. 3:10.
|
|
10) | Opdat |
|
Of, die niet hoort.
|
|
11) | belezers, |
|
Hebr. eigenlijk mompelaars, omdat de tovenaars en bezweerders binnensmonds spreken en murmelen.
|
|
12) | ervaren |
|
Of, gellerd, listig, kloek. Hebr. wijs gemaakt. Verg. 2 Sam. 13:3.
|
|
13) | bezweringen |
|
Hebr. koppelende, koppelingen; gelijk Deut. 18:11. Deze gruwelen worden van den Heiligen Geest geenzins voor goed erkend, gelijk Deut. 18:10,11,12, blijkt; maar wordt algemene gelijkenis daarvan genomen, om de hardnekkigheid en ongezeggelijkheid van Davids en aller vromen vijanden levendig af te malen. Alzo wordt ene gelijkenis genomen van een dief, Openb. 16:15, enz., van den onrechtvaardigen rechter, Luk. 18:1,2,6,7, van den onrechtvaardigen rentmeester; Luk. 16: enz.
|
|
14) | tanden |
|
Dat is, de macht om kwaad te doen en de vromen te beschadigen. Zie Job 29:17.
|
|
15) | breek |
|
Zoals men een gebouw afbreekt, of omrukt.
|
|
16) | smelten |
|
Dat is wegvloeien, gelijk iets, dat gesmolten is, daarheen vloeit. Anders, zij zullen verworpen worden, zij zullen als water weggeen, en zo in het volgende.
|
|
17) | legt |
|
Hebr. zal hij, of hij zal zijne pijlen treden; dat is, den boog spannen en zijne pijlen daarop leggen. Alzo Ps. 64:4.
|
|
18) | hij zijne |
|
Te weten, elkeen van mijn goddeloze vijanden. Alzo in het begin van Ps. 58:10, en voorts in Ps. 58:11.
|
| No Link found
|
|
19) | afgesneden |
|
En vervolgens, verstompt, zodat zij niet kunnen doordringen, of beschadigen. Anders, laat hen zijn als korenaren, of stoppelen, stro; dat is, licht en krachteloos.
|
|
20) | smeltende |
|
Hebr. een slak der smelting.
|
|
21) | laat hen, |
|
Alle goddeloze vijanden.
|
|
22) | misdracht |
|
Of, misval. Zie Job 3:16; Pred. 6:3.
|
|
23) | potten |
|
Het Hebr. woord [zoals het hier gevonden wordt] heeft in de Heilige Schrift meest de betekenis van potten, of ketels.
|
|
24) | doornstruik |
|
Dat is het vuur der doornen, dat daaronder gestookt is. De zin van dit vs. [dat wel verscheidenlijk, doch blijvende den zin enerlei, wordt overgezet] os: dat God de vijanden zeer haastiglijk en onvoorziens, als in een groot onweder, zal wegrapen en verdoen, eer zij hun goddeloze praktijken zullen hebben uitgewrocht. Verg. Ps. 55:24.
|
|
25) | gewaarworden, |
|
Hebr. merken, verstaan, dat is, eer zij eens terdege warm worden en het vuur [gelijk men spreekt] rieken. Verg. Richt. 16:9; Jer. 17:8, enz.; Job 8:18. Dit kan men zo nemen dat de profeet de huisgenoten des goddelozen tot een schrik, of de vromen tot een troost, aldus aanspreekt: uwe potten, enz.
|
| No Link found
|
|
26) | Hij hen |
|
God zal elkeen der goddelozen, enz. als Ps. 58:8; of dat Hij hem, enz. biddende en wensender wijze.
|
| No Link found
|
|
27) | levend, |
|
Dat is, zeer haast, gelijk aan Korach, enz. geschiedde; zie ook Ps. 55:16. Anders, zowel het rauwe als hetr aangebrande; dat is, gelijk een zware storm de vleespotten, met al wat er in is, zo rauw en koud als heet, zou omverwerpen, alzo, enz. Sommigen aldus: Eer men uwe doornen; [dat is, schadelijke praktijken] zal gevoelen, [zijnde doornen] van een doornstruik; [dat is, zeer scherp stekende] zal Hij zowel de verse als de aangebrande of verdroogde [te weten, doorn, dat is, den een met den ander, jongen en ouden] in onweder wegrapen. Verg. 2 Sam. 23:6,7.
|
|
28) | wraak |
|
Gods, dat is zijn rechtvaardig oordeel over de goddelozen.
|
|
29) | wassen |
|
Dit betekent de grootheid der nederlaag. Verg. Ps. 68:24; Openb. 14:20.
|
|