1) | onderwijzing |
|
Zie van deze titel Ps. 42:1.
|
|
2) | vaders |
|
Dat is, voorvaders, de een voor, de ander na.
|
| No Link found
|
|
3) | dagen |
|
Hebr. dagen der oudheid.
|
| No Link found
|
|
4) | henlieden |
|
Te weten, onze voorvaders.
|
|
5) | geplaagd |
|
Hebr. kwaad gedaan; dat is, in het verderf gebracht, allerlei plagen aangedaan.
|
|
6) | voorschieten |
|
Als een wijnstok wijd en zijd uit gebreid. Zie Ps. 80. 9,10, enz.
|
| No Link found
|
|
7) | heil |
|
Of, overwinning. Zie 2 Sam. 8:6.
|
|
8) | licht |
|
Dat is, uw genadige tegenwoordigheid, gunst en bijstand. Verg. Ps. 43:3, en Num. 6:25,26.
|
|
9) | mijn Koning |
|
Aldus spreekt de profeet hier, en in het volgende, in den naam van de kerk.
|
|
10) | gebied |
|
Gelijk Ps. 42:9. Zie Lev. 25:21.
|
|
11) | Jakobs |
|
Dat is, Jakobs nakomelingen, uw volk Israël.
|
|
12) | hoornen |
|
Een gelijkenis, genomen van de gehoornde beesten. Zie Deut. 33:17.
|
|
13) | Sela |
|
Zie Ps. 3:3.
|
|
14) | achterwaarts |
|
Dat is, doet ons vluchten voor onze vijanden. Of, hebt ons achterwaarts doen keren, en zo in het volgende.
|
|
15) | voor zich |
|
Zij roven ons goed en have tot hun voordeel, makende zich rijk van het onze, dat zij geroofd hebben.
|
|
16) | schapen |
|
Hebr. schapen der spijze; dat is, die men slacht en opeet. Verg. Ps. 44:23.
|
|
17) | om gene |
|
Hebr. om geen goed, of rijkdom; of voor hetgeen geen rijkdom is, geen goed verstrekt; dat is, als omniet; zij worden wel als een verkochte waar aan den vijand overgeleverd, maar zonder prijs.
|
| No Link found
|
|
18) | verhoogt |
|
Hebr. vermeerderd, vergroot, niet in hunne prijzen, of schattingen. De manier van spreken schijnt genomen te zijn van de gewoonte, die men houdt in verkopen, daar men gemeenlijk den geboden prijs verhoogt als de waar van enige waarde is. Maar de profeet wil zeggen dat Gods volk alzo verkocht wordt, alsof het de moeite niet waard ware meer te eisen of te doen bieden dan de koper ten eerste voorstelde; dat is te zeggen dat zij van zeer klein waarde geacht zijn, ja snoder dan gemene slaven, die men zo op het eerste bod nog niet verkoopt, welker prijs nog wel verhoogd wordt. Verg. Deut. 28:68. Anders, Gij doet geen voordeel, of, Gij vermeerderd, [dat is, Gij verrijkt,] U niet van hun prijs, Gij bekomt geen voordeel, of gewin van hun prijs, omdat de vijand hen als voor niet wegneemt, dat het eigenlijk geen koop kan heten.
|
|
19) | hoofdschudding |
|
Zie 1 Kon. 9:8; 2 Kon. 19:21.
|
|
20) | wij U |
|
Dit is te verstaan van de vromen en verstandigen on der het volk, die alhier klagen dat zij dit niet lijden als boosdoeners en affalligen van God, maar integendeel omdat zij God en zijn woord vastelijk aanhangen, gelijk zij, betuigen, Ps. 44:23.
|
|
21) | pad |
|
Dat is, de geboden, waarin Gij ons bevolen hebt te wandelen.
|
|
22) | om |
|
Omdat wij van U niet willen afwijken, maar in uw verbond volharden.
|
|
23) | Waak op |
|
Menselijk van God gesproken, gelijk elders dikwijls, wanneer God zijne hulp intrekt; anderszins slaapt en sluimert Hij niet; Ps. 121:4.
|
|
24) | stof |
|
Wij zijn ten uiterste vernederd, verdrukt, veracht, moedeloos en verslagen. Verg. Ps. 113:7, en Ps. 119:25; idem Klaagl. 3:29.
|
|
25) | ter hulpe |
|
Anders: ons tot een volkomen hulp; om uit te drukken dat het Hebr. woord hier een letter meer heeft dan gewoonlijk. Verg. Ps. 3:3, en onder Ps. 63:8.
|
| No Link found
|
|