1) | Sadduceën, |
|
Van de sekte der Sadduceën zie breder Hand. 23:8.
|
|
2) | kinderen hebbende, |
|
Dat is, zonen; mits hij zijnen broeder zaad moest verwekken, dat zijns broeders naam zou voeren en zijn erfgenaam wezen; Deut. 25:5,6.
|
|
3) | trouwen |
|
Grieks, uit recht des zwagerschaps tot ene huisvrouw nemen.
|
|
4) | zevenden toe. |
|
Grieks, tot de zeven toe.
|
|
5) | nemen zij niet |
|
Namelijk de mannen.
|
|
6) | worden niet ten huwelijk uitgegeven; |
|
Namelijk de vrouwen.
|
|
7) | als engelen Gods |
|
Niet en aanzien van het wezen, maar aangaande het huwelijk en de natuurlijke eigenschappen van dit vergankelijke leven. Zie 1 Cor. 15:44; Fil. 3:21.
|
|
8) | de God Abrahams, |
|
Iemands god te zijn, is iemand de eeuwige zaligheid naar lichaam en ziel te willen geven; zie Ps. 33:12, en Ps. 144:15, waaruit volgt dat deze pariarchem naar de ziel bij God leefden [hetwelk deze Sadduceën ook ontkenden, Hand. 23:8] en ook naar deze lichamen opstaan zouden en eeuwiglijk leven, mits Hij een God, niet alleen van een deel van hen, maar van hun gehele personen genaamd wordt.
|
|
9) | grote gebod in de wet? |
|
Dat is, grootste.
|
|
10) | verstand. |
|
Of, gedachte; dat is, overlegging des verstands.
|
|
11) | de ganse wet |
|
Dat is hierin, als een hoofdsom, zijn alle geboden van de wet en verklaringen der profeten over dezelve vervat. Zie Rom. 13:10; 1 Tim. 1:5.
|
|
12) | den Christus, |
|
Dat is, van de beloofden Messias of Gezalfde.
|
|
13) | in den geest zijne Heere? |
|
Dat is, door den Heiligen Geest gedreven zijnde. Zie 2 Petr. 1:21.
|
|
14) | rechter-hand, |
|
Van de rechterhand zie Matth. 20:21.
|
|
15) | Indien Hem dan |
|
Zie hiervan de verklaring Luk. 20:44.
|
|