1)Bethfage,
Mark. 11:1, en Luk. 19:29, stelt hierbij Bethanië, welke waren twee vlekken of plaatsen bij elkaar gelegen aan de Olijfberg omtrent vijftien stadiën van Jeruzalem, gelijk te zien is Joh. 11:18.
 
2)Olijfberg,
Grieks, berg der olijven; die gelegen was een sabbatsreis oostwaarts van Jeruzalem; Hand. 1:12.
 
3)en brengt haar tot mij.
Anders, leidt haar.
 
4)zenden.
Anders, weder zenden; alzo dat dit de woorden van Christus zouden zijn, die Hij de eigenaar van deze ezelin heeft doen aanzeggen.
 
5)der dochter Zions:
Dat is, de inwoners der stad Jeruzalem, die alzo genaamd worden omdat een gedeelte van Jeruzalem op de berg Zion gebouwd was; 2 Kon. 19:21. En hierdoor wordt ook de kerk Gods verstaan, van welke Jeruzalem en Zion voorbeelden waren.
 
6)ezelin,
Christus heeft eigenlijk op het veulen gezeten, gelijk blijkt uit Mark. 11:7; Luk. 19:35, maar de ezelin wordt hier bijgevoegd, om te tonen dat het een veulen was, dat nog zijn moeder volgde, zodat niemand nog daarop gezeten had, gelijk de andere Evangelisten getuigen.
 
7)jong
Grieks, zoon.
 
8)daarop.
Namelijk op de klederen.
 
9)spreidden hun klederen
Namelijk tot een teken van blijdschap en eer, die men gewoon was grote heren en koningen daarmee te bewijzen. Zie 2 Kon. 9:13.
 
10)Hosanna den Zone Davids!
Het woord Hosanna, genomen uit Ps. 118:25, is een Hebreeuws woord, van twee één gemaakt, en betekent zoveel als: behoed toch, of geef toch geluk en voorspoed.
 
11)is Hij,
Of, zij, Hij.
 
12)naam des Heeren!
Dat is, gezonden van de Heere om, volgens zijn beloften, zijn werk uit te voeren; Luk. 1:32,33.
 
13)dreef uit allen,
Grieks, wierp uit.
 
14)wisselaars om,
Deze wisselaars en verkopers werden, buiten Gods bevel, door de overpriesters toegelaten in de tempel, wel onder de schijn om de godsdienst te bevorderen, maar inderdaad uit gierigheid, opdat het volk altijd gangbaar geld en beesten hebben mocht tot de offeranden, waarvan zij hun voordeel hadden.
 
15)moordenaarskuil gemaakt.
Of, rovers, straatschenders; want gelijk de rovers hun spelonken plegen te hebben in de rotsstenen, waar zij hun roof brachten en deelden, zo deden ook de priesters in de tempel. Deze woorden zijn genomen uit Jer. 7:11.
 
16)wonderheden,
Grieks, wonderlijke, namelijk daden.
 
17)Hoort gij wel
Dit zeggen zij als bij manier van bestraffing, dat Hij de kinderen niet deed zwijgen.
 
18)toebereid?
Of, volmaakt.
 
19)geloof had
Van dit geloof, zie tevoren Matth. 17:20.
 
20)Door wat
Grieks, in.
 
21)macht
Of, autoriteit.
 
22)deze dingen;
Namelijk die tevoren beschreven zijn.
 
23)woord vragen,
Dat is, zaak.
 
24)doop van Johannes,
Dat is, de leer van Johannes door zijn doop bevestigd. Met deze vraag beantwoordt Christus de vraag van de overpriesters, overmits Johannes, wiens leer uit de hemel was, getuigenis van Hem gegeven had dat Hij de ware Messias was; gelijk ook God, de Vader zelf, toen Christus door Johannes gedoopt werd.
 
25)Uit de hemel
Dat is, van God; Luk. 15:18.
 
26)bij zichzelven
Of, onder elkander.
 
27)zonen,
Grieks, kinderen.
 
28)eerste,
Door de eerste zoon worden verstaan de openbare zondaars, die, zich bekerende, het Evangelie gehoorzaam zijn.
 
29)tweeden,
Door de tweede zoon worden verstaan degenen, die belijdenis doen van God te dienen, en nochtans in der waarheid zulks niet doen.
 
30)tollenaars en de hoeren
Namelijk bekeerd zijnde.
 
31)voorgaan in het koninkrijk Gods.
Dat is, zij bekeren zich en nemen het Evangelie aan, daar gij, onbekeerd zijnde en blijvende, hetzelve verwerpt; en zullen dienvolgens ook in de hemel ingaan, waar gij zult uitgesloten worden. Zie Matth. 25:12.
 
32)weg der gerechtigheid,
Dat is, de rechte weg der zaligheid lerende en in dezelve wandelende.
 
33)een heer des huizes,
Grieks, een mens, die een heer des huisgezins was.
 
34)tuin
Of, heining, heg, haag.
 
35)wijnpersbak
Namelijk waarin de wijn onder de pers inloopt en vergaderd wordt.
 
36)toren,
Namelijk om de gehele wijngaard te overzien en die te bewaken.
 
37)verhuurde
Grieks, gaf die uit.
 
38)zond hij
In deze gelijkenis wordt God vergeleken met een huisvader; de Joodse gemeente met een wijngaard; de priesters en schriftgeleerden met de landlieden; de profeten en getrouwe leraren met de dienstknechten; Christus met de zoon des huisvaders; en het geloof en de gehoorzaamheid met de vruchten, welke, mits zij die niet voortbrachten, zo wordt hun ondergang door de Romeinen bedreigd en de roeping der heidenen in hun plaats voorzegd. Zie dergelijke gelijkenis Ps. 80:9; Jes. 5:1; Jer. 12:10.
 
39)den enen geslagen,
Zie hiervan Hebr. 11:36,37.
 
40)De steen,
Deze steen is Christus, 1 Petr. 2:4, welke de bouwlieden, dat is de schriftgeleerden en overpriesters, verworpen hebben.
 
41)verworpen hebben,
Grieks, afgekeurd.
 
42)hoofd des hoeks;
Dat is, de uiterste hoeksteen, op welke twee muren vast staan en aan elkander gehecht worden, namelijk de gemeente uit de Joden en heidenen bijeengebracht. Zie Ef. 2:13,20 en 1 Petr. 2:7,8.
 
43)zijne vruchten voortbrengt.
Namelijk van het koninkrijk der hemelen; dat is die het koninkrijk betamen.
 
44)valt, die zal verpletterd worden;
Namelijk door verachting of ongeloof, 1 Petr. 2:8.
 
45)valt, dien zal hij
Namelijk door de last van zijn oordeel of van zijn straf.
 
46)vermorzelen.
Grieks, wannen; dat is zo klein verbrijzelen, dat men het zou kunnen wannen of ziften; Ps. 2:9.