1)de tent der samenkomst,
Versta, den tabernakel, waarin God kwam om zijn volk toe te spreken, Exod. 29:42, en zij komen moesten om hem te vragen en te horen spreken; Exod. 33:7.
 
2)zal offeren,
Anders, aan, of, toebrengen. Alzo in Lev. 1:3,5, enz. Versta dit offeren, van het werk des volks en niet des priesters.
 
3)van schapen.
Dit woord bedoelt niet alleen schapen, maar ook geiten, gelijk te zien is onder Lev. 1:10. Zie ook Gen. 12:16.
 
4)brandoffer van runderen is,
Zie Gen. 8:20.
 
5)volkomen mannetje offeren;
Dat geen gebrek aan het lichaam heeft. Zie onder, Lev. 22:20,21,22.
 
6)aan de deur van de tent der samenkomst zal hij dat offeren,
Waar het brandofferaltaar stond; gelijk te zien is onder Lev. 1:5.
 
7)naar zijn welgevallen,
Uit deze woorden blijkt dat hier gesproken wordt van vrijwillige offers, welke niet geschieden naar de gewone en gezette orde, maar naar het goedvinden van iemand in het bijzonder, om God te bidden of te danken.
 
8)voor het aangezicht des HEEREN.
Door de tent der samenkomst, in wier binnenste deel was de ark des verbonds, het teken van Gods tegenwoordige bijwoning, Exod. 25:22, waarom ook de tent genoemd wordt Gods huis, 1 Sam. 3:15, gelijk God ook gezegd wordt daarin te zijn, onder Lev. 4:7.
 
9)zijn hand op het hoofd des brandoffers leggen,
Hebreeuws, met zijne hand steunen. Te weten, om daarmede te betuigen dat hij dit offer aan God toeheiligde, overgaf en voorstelde, als in de plaats van zichzelven, om voor zich genade bij den HEERE te vinden, door de toekomende offerande van den Messias, die door deze afgebeeld was. Zie Exod. 29:10.
 
10)het voor hem aangenaam zij,
Dat is opdat het hem, die het offert, voor een wettelijk en Gode aangenaam offer verstrekke.
 
11)hem te verzoenen.
Dat is, om voor hem te betekenen en te verzegelen de verzoening, die door den Messias in de volheid des tijds geschieden zou; Rom. 3:25; 2 Cor. 5:19; Ef. 1:7; Col. 1:14,19,20.
 
12)hij het jonge rund
Namelijk, de priester, of die het offert, door den priester, gelijk God bevolen had, Exod. 29:11, en ook geschied is; onder Lev. 8:15. Of, daarna zal men het jonge rund slachten, te weten, door den priester.
 
13)slachten voor het aangezicht des HEEREN;
Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk, de keel afsteken.
 
14)hij het brandoffer de huid aftrekken,
Te weten, een der priesters. Zie 2 Kron. 29:34.
 
15)vuur maken op het altaar,
Hebreeuws, vuur geven; te weten, van het vuur, hetwelk van den hemel vallen zou, als men het eerst op dit altaar zou offeren, onder, Lev. 9:24, en daarom geduriglijk bewaard moest worden. Zie onder, Lev. 6:12.
 
16)het smeer,
Anders, ingewand. Anders, romp; waarvan het hoofd en de schenkelen af zijn en het ingewand uitgedaan.
 
17)ingewand,
Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk het naaste van enig ding, hetwelk is het binnenste, of, het midden daarvan, hoedanig het ingewand der beesten is.
 
18)vuuroffer,
Dat is, dat door het vuur gans verteerd en verslonden moest worden. Zie Exod. 29:18. Zodanig was het brandoffer.
 
19)tot een liefelijken reuk den HEERE.
Dat is, den HEERE zeer aangenaam en welgevallig, en waarmede Hij wel tevreden is; hetwelk van de offeranden der beesten gezegd wordt niet ten aanzien van haarzelven, maar van de offerande van Christus, die zij betekenden, welke eigenlijk het slachtoffer is, Gode tot een welriekenden reuk; Ef. 5:2. Zie ook Gen. 8:21.
 
20)hij zal dat slachten
De priester, gelijk boven, Lev. 1:5.
 
21)noordwaarts,
Dat is, in den voorhof ter rechterzijde van het altaar des brandoffers, waar men kwam in de tent der samenkomst.
 
22)voor het aangezicht des HEEREN;
Zie boven, Lev. 1:3.
 
23)jonge duiven, offeren.
Hebreeuws, zonen der duiven; alzo onder, Lev. 12:6. Aldus wordt ook genoemd een jonge os, de zoon van een rund, Gen. 18:7, en boven, Lev. 1:5, een jonge ezel, de zoon ener ezelin, Gen. 49:11, een jonge eenhoorn, de zoon des eenhoorns, Ps. 29:6.
 
24)die tot het altaar brengen,
Te weten, offerande van gevogelte, gelijk onder, Lev. 1:17.
 
25)met zijn nagel splijten,
Of, omdraaien, omwringen, afwringen.
 
26)vederen zal hij wegdoen,
Anders, drek, vuiligheid; te weten, die in de krop en de darmen is.
 
27)oostwaarts,
Dat is, tot eerbied jegens de Goddelijke majesteit, zeer ver van de ark des verbonds, die westwaarts was, in het heilige der heiligen.
 
28)aan de plaats der as.
Waar de as der offeranden eerst gedragen werd, om daarna met andere vuiligheid buiten het leger gevoerd te worden. Zie onder, Lev. 4:12, en Lev. 6:10,11, en Lev. 8:17.
 
29)die
Te weten, offerande, gelijk boven, Lev. 1:15.
 
30)met zijn vleugelen klieven,
Of, tussen zijne vleugelen.
 
31)niet afscheiden;
Dat is, niet ontleden, noch in stukken verdelen, gelijk men de andere beesten deed, maar men moest de vogels alleen in het midden tussen de vleugels klieven.