1)vele meesters,
Daarmede bestraft hij niet degenen die het leer-ambt begeren, #1Tim. 3:1, maar degenen die zich aanmatigen als grote meesters anderen lichtvaardig te oordelen en te berispen; hoedanige velen gevonden worden, daar de mensen zo geaard zijn, dat zij gebreken van anderen licht zien en berispen, en hunne eigene niet zien. Zie Matth. 7:1; Luk. 6:37.
 
2)te meerder
Grieks groter; dat is, zeer groot en zwaar.
 
3)oordeel zullen ontvangen.
Dat is, straf, daar deze na gegeven vonnis pleegt te volgen; zie 1 Cor. 11:31. Deze straf wordt uitgedrukt Matth. 7:2, en is rechtvaardig, daar zij anderen veroordelen in hetgeen waaraan zijzelf schuldig zijn, en zo ook tegen zichzelf vonnis strijken.
 
4)struikelen allen
Of stoten ons, gelijk Jak. 2:10; dat is, zondigen, begaan dezelfde of dergelijke zonden dikwijls, die wij in anderen bestraffen; Gal. 6:1.
 
5)in woorden niet struikelt,
Grieks in het woord; dat is, in zeggen, spreken.
 
6)is een volmaakt man,
Dat is, is begaafd met de rechte wijsheid en voorzichtigheid. Want dat dit niet wordt verstaan van een volkomene volmaaktheid, die de wet eist, is duidelijk, daar hij inwendig in zijn hart met kwade lusten, en uitwendig met de andere ledematen evenwel kan zondigen, al bedwingt hij zijn tong; en dewijl niemand zijn tong bedwingt gelijk behoort, Jak. 3:8, dat is ook een duidelijk bewijs van de onvolmaaktheid der mensen.
 
7)het gehele lichaam
Dat is, de werkingen van al de andere leden van het lichaam.
 
8)in den toom te houden.
Dat is, bedwingen dat zij den regel niet te buiten gaan; een gelijkenis, genomen van de paarden, die door den toom worden gedwongen den rechten weg te gaan. Zodat degene, die de tong kan bedwingen, hetwelk het zwaarste is, ook de andere ledematen bedwingen kan, dat lichter is; gelijk in Jak. 3:3 verklaard wordt.
 
9)wij leggen den paarden
Dat is, gelijk wij leggen, enz. Grieks wij werpen.
 
10)hun gehele lichaam
Namelijk hoe groot en sterk het ook zij.
 
11)om;
Dat is, waarheen wij willen. Zo regeert de tong den gansen mens en al zijn doen, hetzij ten goede of ten kwade.
 
12)de begeerte des
Grieks de drijving; dat is, de beweging van zijn gemoed.
 
13)roemt nochtans
Dat is, richt grote dingen aan. Of verheft zich grotelijks; een gelijkenis genomen van de paarden, die den hals opsteken, Ps. 12:4.
 
14)een klein vuur,
Dat is, gelijk een klein vuur, al is het maar een vonk.
 
15)hoop houts het aansteekt.
Grieks hijlen; hetwelk betekent in het algemeen wel allerlei stof, maar vooral die men branden kan, waarom een bos ook zo genoemd wordt.
 
16)De tong
Namelijk als zij niet bedwongen, maar misbruikt wordt.
 
17)is ook een vuur,
Dat is, hoewel het een klein lid is, wanneer men die misbruikt, zo wordt daardoor dikwijls een grote brand van twist, oproerigheid, oorlog, enz. ontstoken, waardoor kerken, landen en steden verwoest worden.
 
18)een wereld der
Dat is, gelijk de wereld vol is van allerlei soorten van ongerechtigheid, zo brengt ook een onbedwongen tong voort allerlei ongerechtigheid, als kijven, lasteren, vechten, doodslaan, enz. Een figuurlijke wijze van spreken, waardoor een zeer grote menigte betekend wordt, gelijk men zegt, een zee, of een afgrond van kwaad.
 
19)besmet, en
Dat is, voortbrengt vele kwaden en zonden, waarmede de mens besmet wordt. Zie Matth. 15:18,19,20.
 
20)ontsteekt
Namelijk gelijk als een vuur om te bederven en vernielen.
 
21)het rad onzer
Of den loop van ons leven van de geboorte af, welke is als een rad, dat altijd omloopt van den morgen tot den avond, van de jeugd tot den ouderdom, van de geboorte tot den dood.
 
22)ontstoken
Dat is, opgewekt en gaande gemaakt om te misbruiken.
 
23)van de hel.
Dat is, van den duivel, wiens pijnplaats de hel is. Grieks geënnes; van welk woord zie Matth. 5:22.
 
24)alle natuur, beide
Dat is, alle soorten van wilde dieren, hoe wild zij ook van nature mogen zijn.
 
25)getemd en is getemd
Dat is, tam gemaakt, dat zij den mensen geen kwaad doen.
 
26)kan geen mens
Namelijk hoe heilig hij ook zij, en welke moeite en zorg hij daartoe ook aanwendt.
 
27)temmen; zij is
Dat is, zó bedwingen, dat zij geen kwaad ooit doe; gelijk de volgende woorden verklaren. Daarom moet men te meerder en zorgvuldiger vlijt aanwenden en den Heere om Zijn genade te vuriger bidden, dat dit kwaad van ons meer en meer mag bedwongen worden.
 
28)vol van dodelijk venijn.
Namelijk hetwelk van de helse slang aangeblazen is. Want als de tong wordt misbruikt, dat zij als uitspuwt het vergift van lasteren, achterklap, schelden, vloeken, enz., daarmee brengt de lasteraar zichzelf in den dood, zo hij zich daarvan niet bekeert; Ps. 140:4; Rom. 1:30; 1 Cor. 6:10.
 
29)Door haar loven
Grieks in haar. De apostel toont nu, dat het misbruik der tong ook een gans wanschapen zaak is en geheel onbetamelijk, dat men met dezelfde tong, waarmede men God looft, zijn naaste naar Gods evenbeeld geschapen, zou lasteren of vloeken, en dat zo door een en dezelfde tong geheel tegenstrijdige werken zouden voortgebracht worden.
 
30)en den Vader,
Dat is, God die onze Vader is, gelijk tevoren Jak. 1:27.
 
31)Dit moet, mijn
Dat is, deze misbruiken der tong, die tevoren aangewezen zijn.
 
32)uit een zelfde
Grieks uit eenzelfde hol; dat is, springader.
 
33)het zoet en het bitter?
Of zoet en bitter water.
 
34)olijven
Dat is, vijgen en olijven tezamen; dat is, zoete en bittere vruchten.
 
35)voortbrengen,
Grieks maken.
 
36)vijgen?
Dat is, druiven en vijgen tezamen, gelijk tevoren.
 
37)Alzo kan geen
Zie Jak. 3:11. Zo behoort dan ook desgelijks de tong niet voort te brengen goed en kwaad, tegen de natuur van de andere schepselen.
 
38)Wie is wijs en
Dat is, zo daar iemand onder u is die zichzelf laat voorstaan dat hij wijs en verstandig is of daarvoor wil gehouden wezen, die betone zijn wijsheid, enz. De apostel wijst nu voorts de rechte middelen tegen het meesterlijk veroordelen en tegen de misbruiken der tong aan, waarvan hij dusver gesproken heeft.
 
39)zijn goeden wandel
Dat is, omgang onder de mensen, zo in de kerk, politie en huishouding, als ook in het bijzonder met alle mensen.
 
40)werken in
Dat is, roeme niet van zijn wijsheid maar betone deze metterdaad in zijn werken, nalatende zulk meesterschap, en zijn tong bedwingende.
 
41)zachtmoedige wijsheid.
Grieks in zachtmoedigheid der wijsheid; dat is, in zodanige wijsheid, die altijd met zachtmoedigheid is vergezeld.
 
42)nijd en twistgierigheid
Of ijver, gelijk Rom. 10:2. Dit is de fontein, waaruit de voorgaande zonden gewoonlijk spruiten. Die daarom de apostel zoekt eerst te stoppen.
 
43)roemt en
Namelijk dat gij een oprecht christen zijt.
 
44)liegt niet
Namelijk als gij zulks roemt.
 
45)tegen de waarheid.
Namelijk van het Evangelie, hetwelk doorgaans leert dat zulke zonden met de christelijke roeping niet mogen bestaan. Of tegen de waarheid van de zaak, daar gij geen recht christen, noch recht verstandig zijt, gelijk gij roemt te zijn.
 
46)die van boven
Dat is, van den hemel, van den Vader der lichten, Jak. 1:17; van wien de rechte en zaligmakende wijsheid voortkomt en verkregen wordt. Zie ook Joh. 3:5.
 
47)aards,
Dat is, werelds, als de aardse en wereldse mensen hebben.
 
48)natuurlijk
Grieks ziellijk, gelijk 1 Cor. 2:14. Dat is, die daar komt van de ziel des mensen, zodanig deze is van nature en nog onwedergeboren, verdorven en onverstandig in geestelijke zaken.
 
49)duivels.
Dat is, zodanig als de duivel heeft, en die hij den mensen ingeeft.
 
50)zuiver, daarna vreedzaam,
Of rein; niet besmet met zodanige heersende gebreken en zonden.
 
51)bescheiden,
Niet handelende naar het uiterste recht, maar gaarne van hun recht wijkende. Zie Filipp. 4:5.
 
52)gezeggelijk,
Dat is, goede onderwijzingen en vermaningen gaarne plaats gevende, en niet hardnekkig op het hunne staande.
 
53)niet partijdig
Het Griekse woord betekent ook een die niet te nauw een zaak onderzoekt of onderscheidt. De hemelse wijsheid maakt ook wel onderscheid en oordeelt tussen waarheid en onwaarheid, tussen goed en kwaad, 1 Cor. 10:15; 1 Thess. 5:21; 1 Joh. 4:1; Jud.:22, maar oordeelt niet lichtvaardig of te scherp van zijns naasten woorden of werken; hetwelk hier de apostel wil zeggen.
 
54)de vrucht der
Namelijk het eeuwige leven. Zie Rom. 6:21,22; Gal. 6:8.
 
55)wordt in vrede
Dat is, wordt door vrede gezaaid. Of de vrucht der rechtvaardigheid, die in vrede, dat is in de ware gelukzaligheid bestaat, wordt gezaaid, enz.
 
56)gezaaid voor degenen,
Dat is, weggelegd en bewaard. Zie van deze gelijkenis Ps. 97:11; Gal. 6:8.
 
57)die vrede maken.
Of oefenen; dat is, die niet alleen vrede maken tussen twistende partijen, maar ook alle vlijt en middelen aanwenden, om met alle mensen, zo veel het mogelijk is, in vrede te leven.