1) | zegende |
|
God vernieuwt den zegen, dien Hij boven Gen. 1:28, over den mens had uitgesproken, om te tonen dat de onderhouding en vermenigvuldiging des menselijken geslachts, mitsgaders alle heerschappij en macht, die de mens na den val over de onvernuftige dieren behouden had, zowel na als voor den zondvloed, van zijn zegen afhing.
|
|
2) | roert, |
|
Of, kruipt en zich beweegt, als een onredelijk dier.
|
|
3) | Al wat zich roert, |
|
Dat is, allerlei eetbaar gedierte, op de aarde, in de lucht en in de wateren.
|
|
4) | dat levend is, |
|
Want dat vanzelf, of op kwalijke wijze gestorven is, is door deze wet verboden.
|
|
5) | het groene kruid. |
|
Hebr. het groensel, of de groente van het kruid, gelijk boven Gen. 1:30. Dat is, [naar het algemeen bevoelen] boven het groene kruid en de vruchten, die Ik u tevoren tot spijs had verordend, geef Ik u nu ook allerlei levend, eetbaar gedierte.
|
|
6) | met zijne ziel, |
|
God verbiedt bloedig vlees te eten, om de mensen van alle wreedheid en genegenheid tot doden en moorden af te schrikken, verg. Lev. 3:17, 17:1; Deut. 12:23.
|
| No Link found
|
|
7) | uwer zielen |
|
Dat is, uwer personen of uw lichamelijk leven.
|
|
8) | eisen; |
|
Dat is, wreken, of op order van Mij ingesteld, of ook buiten dezelve.
|
|
9) | aller gedierten |
|
Zie Exod. 21:28.
|
| No Link found
|
|
10) | van de hand eens iegelijken |
|
Wie hij ook zou mogen zijn, van hogen of lagen staat, van rijk of arm, van man of vrouw, dewijl de mens zijn broeder of zuster en naaste is.
|
|
11) | door den mens |
|
Hier wordt het ambt der overheid bevestigd, en het zwaard haar gegeven tot straf der boosdoeners, Rom. 13:1 enz.
|
|
12) | naar zijn beeld |
|
Zie boven Gen. 1:27. En of wel Gods beeld door den val geschonden en verbroken is, zo heeft nochtans God enig overblijfsel daarvan, om verscheidene redenen, in de mensen gelaten; hetwelk Hij niet begeert geschonden te hebben, maar verordent hier de straf van zodanige schending.
|
| No Link found
|
|
13) | Maar Ik, |
|
Dat is, wat Mij aangaat, om u van mijnentwege te verzekeren, dat Ik alle mensen en dieren niet meer aldus zal verderven, zo verbind Ik Mij aan u met beloften, en geef u het navolgende teken.
|
|
14) | zaad na u. |
|
Dat is, met uw nakomelingen, die uit u voortgeteeld en geboren zullen worden; aldus wordt het woord zaad dikwijls genomen. Zie onder Gen. 12:7; Exod. 28:43; Lev. 22:4; Deut. 4:37; 1 Sam. 24:22; 1 Kon. 2:33; Joh. 8:33; Rom. 1:3, Rom. 11:1; 2 Tim. 2:8.
|
|
15) | alle vlees |
|
Dat is, alle mensen en wat levend, roerend en gevoelend is op de aarde.
|
| No Link found
|
|
16) | uitgeroeid; |
|
Zie boven Gen. 8:21,22. Versta zulk een vloed, waardoor het ganse aardrijk met water bedekt zou worden, tot verderving van alle mensen en beesten, die hun woning op de aarde hebben. Derhalve zijn hier uitgesloten bijzondere watervloeden en overstromingen van landen.
|
| No Link found
|
|
17) | tot eeuwige geslachten. |
|
Hebr. tot geslachten der eeuwigheid, dat is, zolang de wereld staan zal. Alzo ook onder vs. 16.
|
|
18) | Mijn boog |
|
Versta, den regenboog, die volgens de natuur wel een teken is van regen, maar naar de ordonnantie Gods een zeker bewijs, dat de wereld door regen en een algemenen watervloed niet weder zal vergaan.
|
|
19) | als Ik wolken over de aarde breng, |
|
Hebr. als Ik een wolk over de aarde wolk; dat is, als Ik haar met wolken overdek.
|
| No Link found
|
|
20) | dat deze |
|
Of, en.
|
| No Link found
|
|
21) | Ik gedenken |
|
Dat is, Ik zal doen wat Ik beloofd heb. Zie boven vs. 8 op vs. 1, idem, hier het volgende vs. 16.
|
|
22) | het eeuwig verbond |
|
Zie boven Gen. 8:21,22 en boven op vs. 12.
|
|
23) | God |
|
Dat is, Mij.
|
|
24) | Kanaän. |
|
Van wien de Kanaänieten zijn voortgekomen, en het land Kanaän zijn naam heeft gekregen; welk land den Israëlieten, die van Sem afkomstig zijn, daarna tot een erfdeel geworden is.
|
|
25) | overspreid. |
|
Te weten, met inwoners.
|
|
26) | begon |
|
Of, ee akkerman zijnde, begon te planten.
|
|
27) | akkerman |
|
Of, landman. Hebr. Een man van de aarde, of van het aardrijk, dat is, een akkerman of landbouwer, gelijk onder Gen. 25:27, een man van het veld, dat is, die in het veld zich meer ophoudt dan tehuis. 1 Sam. 16:18, een man des oorlogs, dat is, een oorlogsman. Spreuk. 6:11, een man van het schild, dat is, die schild en wapen in den oorlog gebruikt, enz.
|
|
28) | hij ontblootte |
|
Te weten, ontwetend, onverhoeds in den slaap der dronkenschap, en niet met een opzettelijk voornemen.
|
|
29) | Kanaäns vader, |
|
Dit wordt wederom verhaald tot groter straf van Cham en versterking der Israelieten, die God naar der Kanaänieten land door Mozes was leidende.
|
|
30) | wijn; |
|
Dat is, van den slaap, waarin hij door het drinken van den wijn gevallen was.
|
|
31) | hij merkte |
|
Of door Gods ingeven; of door het verhaal zijner twee andere zonen; of ook door zijn eigen onderzoek.
|
|
32) | hij zeide: |
|
Niet als een zondig mens door vleselijken toorn of verbaasdheid, maar als een profeet, door het ingeven des Heiligen Geestes.
|
|
33) | Vervloekt |
|
Dat is, hatelijk voor God, verachtelijk bij de mensen, ongelukkig op de aarde, in zichzelven en de zijnen.
|
|
34) | Kanaän; |
|
Versta niet alleen den zoon, maar ook den vader Cham, en de nakomelingen van den zoon.
|
|
35) | knecht der knechten |
|
Dat is, de allerverachtste en snoodste slaaf. Alzo wordt ijdelheid der ijdelheden gezegd, Pred. 1:2; boosheid der boosheid, Hos. 10:15, voor de allergrootste, enz. Verg. Lev. 2, de aantekening op vs. 3.
|
|
36) | Sem; |
|
Sem wordt hier bijzonder genoemd, niet alleen omdat hij den eersten lof had in de eer aan zijn vader bewezen, boven vs. 23, maar ook omdat uit zijn zaad de Messias en Gods volk zouden voortkomen. Zie onder Gen. 10:21.
|
|
37) | God breide |
|
Anders, God lokke, of, overrede Jafeth. Versta dit als een profetie van de roeping der heidenen. [Jafeths nakomelingen] die door de lieflijke predikatie des Heiligen Evangelies gescheiden zou.
|
|
38) | in Sems tenten |
|
Dat is, zijn nakomelingen zullen tot de gemeenschap van Gods kerk gebracht worden.
|
|